De Hoge Raad: “einde aan het slapend dienstverband”.

Geplaatst op 9 november 2019 door mr. E. (Elkan) Spijer

De Hoge Raad, onze hoogste rechter, heeft vandaag uitspraak gedaan in de kwestie rond de zogenaamde slapende dienstverbanden.  Over de problematiek van het slapende dienstverband zijn door de feitenrechters verschillende uitspraken gedaan. Daarom was het wachten op een uitspraak van de hoogste rechter. Die heeft vandaag antwoord gegeven op prejudiciële vragen van de Rechtbank Limburg. De Hoge Raad maakt een einde aan het slapend dienstverband.

Slapend dienstverband

einde aan het slapend dienstverbandGeruime tijd heeft onduidelijkheid bestaan over de vraag of een werkgever verplicht was in te gaan op een voorstel van een langdurig ongeschikte werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband, onder uitbetaling van de wettelijke transitievergoeding. Zoals bekend moet een werkgever aan een zieke werknemer het loon doorbetalen. Deze loonbetalingsverplichting duurt twee jaar.

Als een werknemer langer dan twee jaar ziek is kan de werkgever een ontslagvergunning aanvragen bij het UWV. Ook kan het dienstverband in onderling overleg met de werknemer worden beëindigd. Als een werknemer na een dienstverband van 2 jaar of langere duur ontslag krijgt, heeft hij recht op een transitievergoeding. Voor veel werkgevers was dat reden om een dienstverband slapend te houden. De werkgever heeft vaak al veel kosten gemaakt in het kader van de re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemer. Bovendien heeft niet elke werkgever het geld liggen om een transitievergoeding uit te betalen.

Goed werkgeverschap

In de zaak die speelde bij de Rechtbank Limburg betrof het een werknemer die na een jarenlang dienstverband als allround monteur/specialist op 12 januari 2016 met rugklachten is uitgevallen. Met ingang van 9 januari 2018 ontvangt de werknemer een WIA-uitkering. Sindsdien heeft werknemer zijn werkgever herhaaldelijk voorgesteld zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen, onder toekenning van een transitievergoeding. Daarbij heeft de werknemer gewezen op de Wet Compensatieregeling Transitievergoeding.  Met ingang van 1 april 2020 wordt de werkgever immers gecompenseerd voor de betaalde transitievergoeding. De werkgever gaat hier echter niet op in.

Daarom stapt de werknemer naar de rechter. Hij vordert een voorschot op een schadevergoeding. De werknemer stelt zich op het standpunt dat zijn werkgever de norm van het goed werkgeverschap heeft geschonden. De norm is neergelegd in art. 7:611 BW.  Daarom is de werkgever, aldus de werknemer, schadeplichtig geworden. Volgens werknemer had zijn werkgever het voorstel de arbeidsovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden onder toekenning van een schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding niet mogen weigeren.

Prejudiciële vragen en een antwoord van de Hoge Raad

Gelet op de veelheid van zaken over slapende dienstverbanden en vanwege de maatschappelijke behoefte aan een richtinggevend standpunt van de Hoge Raad, achtte de kantonrechter het van belang prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Op 18 september jl. concludeerde de advocaat-generaal al in zijn advies aan de Hoge Raad dat de eis van  goed werkgeverschap met zich meebrengt dat een werkgever een werknemer in beginsel niet in een slapend dienstverband mag houden met als enige reden de betaling van de transitievergoeding te ontlopen. Vrouwe justitia

De Hoge Raad bepaalt nu dat bij slapende dienstverbanden als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds  goedvinden, onder toekenning van transitievergoeding aan de werknemer. Daarbij geldt overigens dat die vergoeding niet hoger hoeft te zijn dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.

Daarmee heeft de Hoge Raad een einde aan het slapend dienstverband gemaakt. Alleen indien de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, geldt dat het dienstverband niet behoeft te worden beëindigd. De werkgever zal dan bijvoorbeeld moeten aantonen dat er een reëel uitzicht bestaat op re-integratie. Als de werkgever aannemelijk maakt dat die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële problemen, kan de rechter beslissen dat betaling aan de werknemer in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot na 1 april 2020.

Gevolgen voor de praktijk

Nu de Hoge Raad een einde aan het slapend dienstverband maakte, is te verwachten dat rechters slapende dienstverbanden juridisch niet meer toelaatbaar achten. Uitzonderingen daargelaten. Met de invoering van de compensatieregeling was al duidelijk dat de wetgever van deze slapende dienst verbanden af wil. Ook de Hoge Raad heeft nu een duidelijk antwoord gegeven. Meer nog dan voorheen wordt verwacht dat werknemers met een slapend dienstverband hun werkgever zullen voorstellen in onderling overleg tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen onder toekenning van een aan de werknemer te betalen transitievergoeding. Werkgevers zullen mogelijk zoeken naar een uitzonderingsgrond.

Hebt u vragen over (de beëindiging van) slapende dienstverbanden of andere arbeidsrechtelijke onderwerpen? Neem dan vrijblijvend contact op met onze arbeidsrechtspecialisten.

Gepubliceerd op 9 november 2019 door: mr. E. (Elkan) Spijer