“Nieuwe” geldlening na overlijden ouders

Geplaatst op 5 september 2021 door mr. N.T. (Michiel) Vogelaar

Afgelopen maand heeft het Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) een uitspraak gedaan in een zaak tussen twee erfgenamen en de bank. Waar ging het in deze zaak om? De vader van klagers sloot in 1993 een hypothecaire geldlening af. Die lening zou in 98 termijnen worden afgelost. De einddatum van de lening zou dan 1 april 2001 moeten zijn.

In 1999 is vader te komen overlijden. Nadat hun moeder in 2019 is overleden zijn de kinderen overgegaan tot afwikkeling van de erfenis. Vervolgens is er in 2020 door de bank royement verleend voor de lening. De hypothecaire inschrijving voor de lening is toen komen te vervallen. De erfgenamen verkeerden in de veronderstelling dat er geen geldlening meer bestond. De erfgenamen zijn eerst pas nadien met het nog bestaan van de geldlening geconfronteerd.

Geldlening?

Volgens de uitspraak van de Kifid heeft de bank gesteld dat per abuis royement is verleend voor de geldlening. Door de bank zijn in deze procedure de volgende stukken overgelegd:

Verder zou moeder nooit hebben geprotesteerd tegen de lening.

Dat de bank onduidelijk communiceerde richting de erfgenamen, betekent nog niet dat de geldlening niet meer bestaat.

Bewijs

De erfgenamen mogen het bewijs leveren van hun stelling dat de lening al is afgelost. Belangrijkste argument blijft voor hen dat de bank de hypothecaire inschrijving in het Kadaster heeft laten doorhalen. Daarom heeft de bank niets van de erfgenamen te vorderen. Volgens het Kifid had het in dat geval voor de hand gelegen dat nadat de lening in 2001 was ingelost de bank terstond de hypotheek zou hebben geroyeerd. In de praktijk komt het echter ook voor dat men de doorhaling in het Kadaster vergeet. Ook als de lening wel werd afgelost.

Uitspraak

De uitspraak luidt als volgt:

Tot slot

3.9       De consumenten hebben laten blijken dat zij het niet eens zijn met de conclusie uit de tussenuitspraak. Zij houden zich vast aan het feit dat de bank de hypothecaire inschrijving in het Kadaster heeft laten doorhalen en dat zij daarom niets van de erfgenamen te vorderen heeft. Indien de redenering van de consumenten zou worden gevolgd, dan zou het voor de hand hebben gelegen en is het gebruikelijk dat de bank terstond nadat de lening was ingelost de hypotheek zou hebben geroyeerd.

De bank heeft aangegeven dat de hypotheek bij vergissing is doorgehaald en dat de erfgenamen nog wel een schuld hebben bij de bank. De commissie verwijst hier naar 3.2 en 3.3 van haar tussenuitspraak waarin is uitgelegd dat er een verschil is tussen een lening met en zonder hypothecaire zekerheid. De lening en het vorderingsrecht van de bank op de erfgenamen zijn met het royement dan ook niet komen te vervallen.

3.10     Tot slot gaat de commissie in op het argument van de consumenten dat de bank haar administratie niet op orde zou hebben. Zij hebben aangevoerd dat tijdens de hoorzitting ter sprake is gekomen dat de bank in de periode 2000-2001 haar administratie heeft gedigitaliseerd en dat daarbij mogelijk iets is fout is gegaan. Dat de bank de stukken waaruit volgt dat de leningé in het verleden zou zijn aangepast niet meer heeft kunnen achterhalen, maakt het oordeel van de commissie in deze zaak niet anders.

3.11     Niet gebleken is immers dat de moeder ooit heeft geprotesteerd tegen het bestaan van de lening/de schuld. Integendeel, de moeder heeft steeds en consequent de lasten van de lening doorbetaald en daarvoor ook steeds haar betaalrekening waarvan de lasten werden betaald van ‘voeding’ voorzien. Bovendien heeft de moeder in 2004 getekend voor een conditiewijziging van de lening. Hieruit volgt duidelijk dat de lening per 1 januari 2031 eindigt. Net als de commissie eerder heeft overwogen ziet de commissie niet in waarom de moeder dit formulier voor akkoord zou ondertekenen terwijl de lening, volgens de consumenten, op dat moment al niet meer bestond.

De conclusie

3.12     De consumenten zijn niet geslaagd in de bewijsopdracht die de commissie in de tussenuitspraak heeft gegeven zodat de vorderingen worden afgewezen.

Conclusie

Uit deze uitspraak volgt dat het van belang is om niet te snel tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap over te gaan. Ondanks het feit dat zoals in dit geval de bank richting de erfgenamen de indruk wekt dat er geen geldlening meer bestaat, moeten zij toch deze schuld alsnog voldoen.

Vermoedelijk heeft in deze casus er voldoende geld op de ervenrekening gestaan om de schuld te voldoen. Voor zover dat niet het geval was geweest en de erfgenamen de erfenis van hun moeder zuiver hadden aanvaard, hadden zij in beginsel deze schuld uit hun eigen vermogen moeten voldoen. Een hard gelag wanneer je eigenlijk dacht dat er nog geld te verdelen was…d3

Hebt u vragen over erfrecht neem dan vrijblijvend contact met ons op!

Gepubliceerd op 5 september 2021 door: mr. N.T. (Michiel) Vogelaar