Recent heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan in een erfrechtkwestie (ECLI:NL:HR:2024:1130). Wat speelde er? In 1996 is betrokkene geboren uit de relatie van de moeder en zijn biologische vader. Zijn ouders zijn niet getrouwd. Tijdens zijn leven heeft de biologische vader zijn zoon niet erkend. Doordat deze erkenning is uitgebleven heeft de zoon geen juridische vader. Er bestond zogezegd geen familierechtelijke betrekking.
Op een later moment is de moeder met een andere man getrouwd. Deze heeft de zoon erkend. Op dat moment heeft de zoon dus ook een juridische vader, zijn stiefvader. De zoon heeft tijdens het leven van zijn biologische vader omgang met hem. Er bestond tussen hem en zijn vader family life. De biologische vader heeft zijn zoon in zijn testament opgenomen. Over hetgeen de zoon uit de nalatenschap van zijn biologische vader ontvangt, moet hij erfbelasting betalen. Bij de bepaling van de erfbelasting is geen rekening gehouden met de vrijstelling die voor juridische kinderen geldt. De lagere vrijstelling en het hoge tarief die gelden voor andere verkrijgers is van toepassing. Hij moet dus meer belasting betalen.
Het gerechtshof vindt dat het begrip kind in de belastingwet hetzelfde is als bloedverwant. Verder oordeelt het gerechtshof dat het begrip familierechtelijke betrekking hier niet opgaat. In het spraakgebruik is een biologisch kind een bloedverwant van zijn biologische vader. Om die reden vindt het gerechtshof dat de zoon fiscaal gezien op dezelfde manier moet worden behandeld als of zijn biologische vader zijn juridische vader was.
De Hoge Raad is het met het oordeel van het gerechtshof niet eens maar komt wel tot dezelfde conclusie. De Hoge Raad vindt dat het begrip bloedverwant voor de belastingwet dezelfde betekenis heeft als in het familierecht. Dit betekent dat een kind slechts bloedverwant is van zijn biologische vader als zij in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan. Dit is het geval bij erkenning. En dat laatste was niet juist net niet gedaan door de biologische vader. Zijn stiefvader had zijn zoon erkend.
Wel houdt de Hoge Raad hier rekening met artikel 8 EVRM (family life) en toetst aan het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM. De Hoge Raad stelt vast dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen huwelijkse kinderen en buitenhuwelijkse kinderen. Dat kan alleen maar als er zeer zwaarwegende gronden zijn om dit te rechtvaardigen. Volgens de Hoge Raad zijn deze zwaarwegende gronden er niet. De Hoge Raad gaat echter niet zover dat hij de aanslag voor de zoon vermindert. Dit is aan de wetgever.
Het zou een mooi gebaar zijn als de belastingdienst uit zichzelf de aanslag zou verminderen. In dat geval heeft de zoon fiscaal gezien twee vaders en een moeder daar waar je maar twee juridische ouders kunt hebben.
Bij vragen over het erfrecht mag u altijd vrijblijvend contact opnemen met ons kantoor op 0174 – 444 880.