Wordt een alimentatiebeslissing van een buitenlandse rechter in Nederland erkend en tenuitvoergelegd? Dat ligt eraan. Tussen de lidstaten van de Europese Unie is op grond van de Europese Alimentatieverordening 2008 het algemeen uitgangspunt: ongehinderde erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen. Wordt een alimentatiebeslissing van een vreemd land, niet zijnde een lidstaat, ook zo eenvoudig erkend en tenuitvoergelegd?
In het geval tussen het vreemde land en Nederland een Verdrag bestaat is dit relatief eenvoudig. De internationale afspraken rond de inning van kinderalimentatie zijn onder andere vastgelegd in het Verdrag van New York 1956. Een groot aantal landen waaronder Nederland, Marokko en Turkije zijn aangesloten bij dit verdrag. Iedereen die in een verdragsland woont, kan bij de inning van alimentatie een beroep doen op dit Verdrag.
Het Haags Alimentatieverdrag 2007 vervangt voor de aangesloten landen het Verdrag van New York 1956. Ook dit Verdrag ziet op de efficiënte internationale inning van levensonderhoud. Dit Verdrag geldt tussen alle lidstaten van de Europese Unie alsmede de overige bij het Verdrag aangesloten landen. In 2021 heeft het Verenigd Koninkrijk dit Verdrag geratificeerd. In 2025 treedt dit Verdrag voor Kaapverdië in werking. De verwachting is dat in de toekomst steeds meer landen zullen aansluiten bij Het Haags Alimentatieverdrag 2007.
Op grond van artikel 431 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering kan, in gevallen waarin er geen verordening of verdrag van toepassing is, de buitenlandse beslissing niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Wel biedt artikel 431 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering de mogelijkheid om de kwestie opnieuw bij de Nederlandse rechter te laten behandelen.
In een dergelijke procedure kan een inhoudelijke herbeoordeling echter achterwege blijven als de buitenlandse beslissing voldoet aan bepaalde voorwaarden. Is dit het geval, dan wordt de buitenlandse beslissing erkend in Nederland en opgenomen in een Nederlandse beslissing. Deze praktijk is door de Hoge Raad bevestigd in het Gazprom-arrest.
De buitenlandse beslissing voldoet aan de voorwaarden als:
In de beschikking van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 11 maart 2024 ligt deze vraag voor. Ouders zijn in Dubai kinderalimentatie overeengekomen. Deze overeenkomst is bekrachtigd door de Sharia-rechtbank in Dubai. Moeder vestigt zich vervolgens met de minderjarige in Nederland. Zij verzoekt de Rechtbank Limburg voor recht te verklaren dat vader haar maandelijks 2.000 AED (€ 480,-) kinderalimentatie verschuldigd is.
Tussen de Verenigde Arabische Emiraten en Nederland bestaat geen Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen. Uit het Gazprom-arrest volgt dat Nederland een buitenlandse beslissing in beginsel erkent, mits men aan de in dat arrest genoemde voorwaarden voldoet.
De Rechtbank is van oordeel dat de beslissing van de Sharia-rechtbank in Dubai niet voldoet aan de voorwaarden. Zo is niet voldaan aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging (voorwaarde 2). Deze eis houdt in dat de beslissing is genomen na behoorlijk onderzoek en is voorzien van een behoorlijke motivering. De Sharia-rechtbank in Dubai heeft slechts overgenomen hetgeen ouders zijn overeengekomen, zonder nadere toetsing en zonder nadere motivering. Naar het oordeel van de Rechtbank is dan ook geen sprake van een rechtelijke beslissing die in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank wijst het verzoek van moeder af en stelt vervolgens zelf een bijdrage voor de minderjarige vast.
De erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse alimentatiebeslissingen in Nederland kan, gelet op het voorgaande, gecompliceerd zijn. Vogelaar Bosch Spijer Advocaten voorziet u graag van advies en bijstand. U kunt te allen tijde contact met ons opnemen.