Begin dit jaar heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan in een zaak waarin de vraag centraal stond in hoeverre de erflater een in het verleden opgemaakt testament zou zijn vergeten.
Op 21 december 2018 is vader komen te overlijden. Tot aan zijn overlijden was hij van 24 juni 2009 geregistreerd partner zonder partnerschapsvoorwaarden overeen te komen.
Eerder is hij eerder gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 29 september 1989 geëindigd.
Bij testament van 15 juni 1990 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament heeft hij zijn kinderen (die toen 11 en 8 jaar waren) tot zijn enige erfgenamen benoemd. Ieder voor gelijke delen. Daarnaast heeft hij zijn zwager, benoemd tot executeur. Verder heeft erflater in zijn testament het volgende bepaald:
“III. Ik stel al hetgeen mijn genoemde zonen voor het geval zij ten tijde van mijn overlijden de vijf en twintig jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, tot aan de dag waarop zij vijf en twintig jaar zullen worden of tot hun eerder overlijden, onder bewind. Ik bepaal dat het bewind niet door de moeder kan worden uitgeoefend.
Ik benoem bij deze tot bewindvoerder:
mijn zwager [ [gedaagde 3] ].”
De partner van erflater is het met de inhoud van het testament niet eens. Althans zij meent dat de kinderen daar geen rechten meer aan kunnen ontlenen.
Zij heeft een schriftelijke verklaring van een bekende van erflater van de tuindersvereniging overgelegd. Die verklaring luidt als volgt:
“(…) Kortheidshalve geef ik hier de kern van mijn verklaring aan. De bedoeling van erflater (de heer [erflater] ) was, zo heeft hij mij voor zijn overlijden op verschillende momenten verteld, dat zijn huidige partner (mevrouw [eiseres 1] ) enig erfgename zou zijn indien hij onverhoopt zou komen te overlijden. De geregistreerd partner van [erflater] dient volgens de verklaringen die [erflater] aan mij heeft gegeven als enig wettig erfgename te gelden. Gezien de verklaringen die [erflater] aan mij heeft afgelegd meen ik te kunnen verklaren dat er sprake is van een ‘vergeten testament’. (…)
In de periode van het najaar 2016 en het voorjaar van 2017 heb ik [erflater] vervolgens als coach ondersteuning geboden. (…).
In deze periode heb ik enkele keren zeer uitgebreid met [erflater] gesproken over zijn financiële situatie en de voorzieningen die hij had getroffen voor de toekomst van zichzelf en zijn partner. (…)
Tijdens deze gesprekken heb ik met [erflater] ook over een testament gesproken. In reactie op vragen over zijn nalatenschap, mocht hem onverhoopt iets overkomen, informeerde [erflater] mij dat hij ervan uit ging dat zijn geregistreerd partner als langstlevende de beschikking over zijn gehele nalatenschap zou verkrijgen. [erflater] gaf tijdens deze gesprekken expliciet aan dat hij wilde dat [eiseres 1] zijn enig erfgename was, mocht hem wat overkomen. In de kern gaf hij aan: ‘als ik er niet meer ben is alles voor [eiseres 1]’. Hij verklaarde dat hij dit in zijn ogen allemaal goed had geregeld door het aangaan van het geregistreerd partnerschap met [eiseres 1] (…). ‘We zijn geregistreerd partner, dus is het goed geregeld’. Ik ging er tijdens deze gesprekken vanuit dat [erflater] veronderstelde dat zijn geregistreerd partner als langstlevende op basis van de wet zijn gehele nalatenschap zou verkrijgen zodat een testament overbodig was. Ik heb [erflater] wel expliciet gevraagd: ‘zou je niet alsnog een testament laten opmaken?’. [erflater] reageerde door te stellen dat het niet nodig was om per persoon ongeveer 350 euro uit te geven, een gangbaar tarief voor het opstellen van een testament, omdat zijn nalatenschap toch al goed geregeld was. ‘Wat schiet ik daar mee op, het is toch al goed geregeld?’ ‘Ik heb geen testament nodig’.
Bij deze gesprekken vulde hij aan dat hij wilde dat zijn zoon [gedaagde 1] zeker zijn kindsdeel niet ontzegd zou worden mocht hem iets overkomen, en dat daarvoor de wettelijke spelregels gevolgd dienden te worden. (…)”
De partner meent dat erflater is vergeten dat hij in 1990 een testament heeft opgemaakt
Ten tijde van het overlijden waren de omstandigheden van totaal andere aard dan ten tijde van het opmaken van het testament. Sinds 2001 heeft de partner een relatie met erflater gehad welke relatie in 2009 is omgezet in een geregistreerd partnerschap. De relatie met zijn kinderen is inmiddels ook verslechterd en de partner is dan ook van mening dat de inhoud van het testament niet overeenkomt met de wil van erflater op het moment van zijn overlijden. Als erflater zijn testament niet zou zijn vergeten, had hij dit zeker herroepen en zou hij het hebben aangepast aan de nieuwe situatie. Verder ging hij ervan uit dat hij het goed geregeld had en een testament niet nodig was.
Eén van de kinderen heeft daartegenover gesteld dat erflater het testament heel bewust na de echtscheiding van zijn ex-echtgenote heeft opgesteld. Het was volgens hem daadwerkelijk de wens van zijn vader om zijn zoons, in elke situatie, tot zijn enige erfgenamen te benoemen. Dat vader met niemand, ook niet met laatste partner, over zijn testament heeft gesproken, kan niet tot de conclusie leiden dat erflater zijn testament vergeten was. Ook dat het contact tussen erflater en de andere zoon na het opmaken van het testament slechter is geworden, maakt niet dat sprake is van een vergeten testament.
De rechtbank overweegt als volgt.
“4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat het testament in taalkundige zin helder is: in het testament staat heel duidelijk dat erflater [gedaagde 1] en [gedaagde 2] benoemt tot zijn enige erfgenamen. Daarmee is de kous echter niet af: volgens vaste jurisprudentie is, om te kunnen vaststellen of de bewoordingen van de uiterste wil duidelijk genoeg zijn en op welk rechtsgevolg de uiterste wilsbeschikkingen van erflater zijn gericht, uitleg nodig. Nu het testament is opgesteld vóór 1 januari 2003 (onder het oude recht), maar erflater daarna (onder het nieuwe recht) is overleden, is artikel 4:46 lid 1 BW van toepassing (artikel 68a Overgangswet NBW). Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij de uitleg van een testament in eerste instantie gelet worden op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Pas als ook dan nog de tekst van het testament onduidelijk is, mag gelet worden op daden of verklaringen van de erflater buiten het testament om (artikel 4:46 lid 2 BW). Met andere woorden: beoordeeld moet worden wat erflater voor ogen stond op het moment waarop hij het testament liet opstellen. Alleen als dat niet duidelijk is, mag rekening worden gehouden met gedragingen of mededelingen van erflater na dat moment.
4.6 Vast staat dat erflater het testament heeft gemaakt kort na zijn echtscheiding en dat hij in die periode niet op goede voet stond met zijn ex-echtgenote. Partijen zijn het erover eens dat erflater heeft willen voorkomen dat bij zijn overlijden zijn ex-echtgenote zeggenschap over zijn vermogen zou krijgen. De rechtbank gaat er dus, in navolging van partijen, vanuit dat erflater in elk geval die verhouding bij testament heeft willen regelen. Daarvoor was het echter niet noodzakelijk om zijn kinderen tot zijn erfgenamen te benoemen.
[…]
4.8 Nu op grond van de uitlegregels die voortvloeien uit artikel 4:46 lid 1 BW (namelijk de beoogde verhoudingen en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt) geen onduidelijkheid bestaat over wat erflater destijds voor ogen stond, wordt niet toegekomen aan een nadere uitleg op grond van gedragingen en verklaringen van erflater na die tijd. In artikel 4:46 lid 2 BW is immers bepaald dat daden of verklaringen van erflater buiten de uiterste wil alleen dan voor uitlegging van een testament mogen worden gebruikt, als deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Van dit laatste is hier – zoals gezegd – geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank geen doorslaggevende betekenis kan hechten aan het feit dat erflater volgens [X] heeft gezegd dat hij ervan uitging dat, omdat hij een geregistreerd partnerschap was aangegaan met [eiseres 1] , de wettelijke verdeling van toepassing zou zijn. Datzelfde geldt voor de eigen verklaring van [eiseres 1] , dat erflater ook tegen haar heeft gezegd dat hij ervan uitging dat hun erfrechtelijke situatie goed geregeld was, omdat zij elkaars geregistreerd partner waren.”
Het testament blijft dus in stand en de partner heeft het nakijken.
Deze zaak doet denken aan de uitspraak van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:911). Hier was volgende kort gezegd aan de hand. Een testament uit 1980 bepaalt: ?Ik benoem mijn broer tot mijn enige erfgenaam.”
In 1993 trouwt de erflaatster en in 2004 overlijdt zij. Het hof legt het testament zo uit dat de benoeming van de broer slechts is bedoeld om de ouders van de erflaatster te onterven, zodat deze benoeming is vervallen door het latere huwelijk van de erflaatster. De Hoge Raad geeft aan dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van miskenning van de toepasselijke uitlegmaatstaf en niet onbegrijpelijk is.
Ook in deze zaak had de rechtbank deze redenering kunnen volgen. De rechtbank geeft weliswaar aan dat het niet noodzakelijk was geweest om de kinderen tot erfgenaam te benoemen en daarmee te voorkomen dat moeder eventueel zeggenschap zou krijgen over het vermogen. Ook in de zaak met de broer die als enig erfgenaam staat genoemd was het ook niet noodzakelijk geweest om de broer tot erfgenaam te benoemen om zo te ouders te onterven. Wellicht dat hoger beroep tot een andere beoordeling leidt.
Hebt u vragen over een vergeten testament of het erfrecht in het algemeen? Neem dan vrijblijvend contact met ons op!