De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een heffingskorting in de Nederlandse inkomstenbelasting voor de ouder van een jong kind. Om de inkomensafhankelijke combinatiekorting te kunnen krijgen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:
Het probleem bij een co-ouderschapsregeling is echter dat het kind niet op twee woonadressen tegelijk kan zijn ingeschreven.
Hieronder wordt ingegaan hoe de inkomensafhankelijke combinatiekorting uitwerkt voor co-ouders in 2022.
De staatssecretaris heeft in een uitvoeringsregeling van de inkomensafhankelijke combinatiekorting nadere handvaten gegeven voor de situatie waarin sprake is van co-ouderschap. Onder voorwaarden wordt het kind voor de inkomstenbelasting toch beschouwd ook te zijn ingeschreven op de adressen van beide ouders. Hierdoor is voldaan aan de tweede voorwaarde die hierboven is omschreven. Dit dus in weerwil van de registratie zoals bekend bij de gemeente.
Relevant is dat het kind tot het huishouden van beide ouders behoort. Hiervan is volgens de staatssecretaris sprake indien het kind binnen het kalenderjaar in een doorgaans repeterend ritme, ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Als het kind niet het gehele kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft (bijvoorbeeld omdat het co-ouderschap gedurende het kalenderjaar tot stand komt of juist eindigt), maar wel ten minste zes maanden, wordt het aantal dagen naar tijdsgelang herrekend.
De 156 dagen-eis voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting houdt overigens niet in dat voldoende is dat het kind eerst 156 dagen bij de ene co-ouder verblijft en de andere 156 dagen bij de andere co-ouder. Dit volgt uit het “doorgaand repeterend ritme”. Ook hier heeft de Hoge Raad zich over uitgelaten.
In een zaak uit 2020 over belastingjaar 2015 was sprake van een omgangsregeling op basis van een tweewekelijks schema. Het kind verbleef op basis van dit schema eerst twee dagen bij de belanghebbende. Daarna twee dagen bij de moeder. Vervolgens vier dagen bij de belanghebbende en daarna zes dagen bij de moeder. De Inspecteur weigerde de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Volgens de inspecteur verbleef het kind niet doorgaans ten minste drie hele dagen per week in elk van de huishoudens.
De Hoge Raad overwoog dat in ieder geval sprake is van een doorgaans repeterend ritme als het kind doorgaans tenminste 3 tot 3,5 dag per week verblijft in het huishouden van de andere ander. Dit is de ouder bij wie het kind dus niet is ingeschreven. Maar, in het licht van de achtergrond van de inkomensafhankelijke combinatiekorting voldoet ook het tweewekelijks schema aan de duurzaam ritme eis en heeft belanghebbende daardoor recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Uit een recent arrest van de Hoge Raad over belastingjaar 2016 volgt dat deze 3 tot 3,5 dag per week eis niet een aangesloten periode van weken hoeft te betreffen. Relevant is dat ten minste de helft van het jaar sprake is van een doorgaans repeterend ritme. Dit betekent dus niet het gehele jaar.
Relevant is volgens de wetgeschiedenis bij de invoering van de inkomensafhankelijke combinatiekorting:
“dat in geval van co-ouderschap waarbij beide ouders niet samenwonen maar de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen toch door beide ouders de combinatiekorting kan worden genoten.”.
Wanneer hiervan sprake is, is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Als een kind tenminste 3 tot 3,5 per week verblijft in beide huishoudens is voldaan aan de duurzaam ritme eis.
Voor eventuele vragen omtrent de inkomensafhankelijk combinatiekorting kunt u altijd contact opnemen met onze familierechtspecialisten.