Eerder hebben wij een blog geschreven over kinderalimentatie, namelijk: Kinderalimentatie: moet ik dat betalen? Hierin is besproken dat de niet-verzorgende ouder (de ouder met wie het kind een contactregeling heeft) verplicht is kinderalimentatie te betalen. Eind vorig jaar is door de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag: in hoeverre de ouder bij wie het kind meer dan incidenteel verblijft, maar niet zijn hoofdverblijf heeft, jegens de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, aanspraak kan maken op kinderalimentatie. Het antwoord op deze vraag wordt hieronder besproken.
Uit het huwelijk van partijen in een dochter geboren (in 2010). In 2014 is het huwelijk van partijen door echtscheiding ontbonden. De dochter heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw en een omgangsregeling met de man. De dochter verbleef eenmaal in de twee weken van woensdag na schooltijd tot maandagochtend bij de man. De overige dagen verbleef de dochter bij de vrouw. De man hoefde hierbij geen kinderalimentatie te voldoen aan de vrouw, omdat zijn draagkracht beperkt was.
De man verzoekt op enig moment de rechtbank om kinderalimentatie vast te stellen, waarbij de vrouw een bedrag van € 125,00 per maand dient te voldoen aan de man met ingang van 1 september 2019. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat de man wegens ziekte langdurig arbeidsongeschikt is. De man zou hierdoor de kosten van de dochter niet kunnen voldoen voor de dagen dat zij bij hem verblijft.
De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw met ingang van november 2020 een bedrag van € 123,00 per maand aan de man moet voldoen.
De vrouw is oneens met de uitspraak en stelt hoger beroep in.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het verzoek van de man is afgewezen door het hof. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die rechtvaardigt dat de vrouw, bij wie de dochter haar hoofdverblijfplaats heeft, de man een bijdrage in de verblijfskosten van de dochter zou moeten betalen.
De man is oneens met de uitspraak en stelt cassatie in. Volgens de man had het hof moeten toetsen aan de wettelijke regels van behoefte en draagkracht.
De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van de man gegrond is. Hierbij overweegt de Hoge Raad als volgt:
De vraag of en, zo ja, in hoeverre de ouder bij wie het kind meer dan incidenteel verblijft, maar niet zijn hoofdverblijf heeft, jegens de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, aanspraak kan maken op een bijdrage in de kosten die zijn gemoeid met verzorging en opvoeding van het kind gedurende dat meer dan incidentele verblijf, moet worden beantwoord aan de hand van de wettelijke maatstaven van draagkracht en behoefte (art. 1:397 leden 1 en 2 BW en art. 1:404 lid 1 BW). (…) Anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, is voor het opleggen van een verplichting aan de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft, om bij te dragen in de zorgkosten van de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, niet vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
Kort en goed, de Hoge Raad oordeelt dat de niet-verzorgende ouder ook aanspraak kan maken op kinderalimentatie indien de draagkracht ontoereikend is en de verzorgende ouder voldoende draagkracht heeft.
Heeft u een vraag over kinderalimentatie, draagkracht of andere familierecht vragen? Neem gerust contact op met onze gespecialiseerde familierechtadvocaten.