Veel echtparen kiezen bij het aangaan van een huwelijk voor huwelijkse voorwaarden, vaak met daarin een zogenaamd periodiek verrekenbeding. Dit houdt in dat de echtgenoten jaarlijks met elkaar moeten afrekenen wat zij hebben overgehouden van hun inkomen na aftrek van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. In de praktijk blijkt echter dat men deze afspraak zelden structureel nakomt. Niet zelden weten echtgenoten niet eens meer dat zij deze verplichting met elkaar zijn aangegaan.
In een recente uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch stelde de vrouw dat er nooit was verrekend. Zij beriep zich op artikel 1:141 lid 3 BW, dat bepaalt dat als een periodiek verrekenbeding niet is uitgevoerd, wordt vermoed dat het vermogen van de ander uit te verrekenen inkomsten is gevormd. Met andere woorden: alsnog volledige verrekening van het opgebouwde vermogen.
Maar in dit geval oordeelden zowel de rechtbank als het hof dat het verrekenbeding wél was uitgevoerd. Partijen hadden hun inkomsten gestort op een gezamenlijke rekening. Jaarlijks — en soms vaker — werd het spaarsaldo van die rekening gelijk verdeeld door overboeking naar de eigen spaarrekeningen van beide partijen. Dit was volgens het hof in lijn met wat in de huwelijkse voorwaarden was afgesproken.
De vrouw voerde aan dat zij ook gezinskosten vanuit haar privérekening had betaald. Dat was volgens haar een aanwijzing dat het systeem niet werkte zoals afgesproken. Maar het hof oordeelde dat incidentele betalingen van privérekeningen geen afbreuk deden aan de structurele gezamenlijke werkwijze. Bovendien had de vrouw niet met stukken onderbouwd in hoeverre zij benadeeld was.
Ook het feit dat de man uiteindelijk meer privévermogen overhield dan de vrouw was volgens het hof onvoldoende om te spreken van een onredelijke uitkomst. Vermogensverschillen op zichzelf maken het afgesproken systeem nog niet onaanvaardbaar.
Deze uitspraak maakt helder dat het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW alleen aan de orde komt als eerst is vastgesteld dat het verrekenbeding niet is nageleefd. Degene die zich op dat vermoeden beroept, moet dus voldoende stellen én onderbouwen dat er geen verrekening heeft plaatsgevonden. In dit geval slaagde de vrouw daar niet in.
Deze uitspraak bevat twee belangrijke boodschappen. Ten eerste: echtgenoten die huwelijkse voorwaarden sluiten, moeten zich realiseren dat die afspraken meer zijn dan een juridische formaliteit. Zonder jaarlijkse afrekening ontstaat een juridisch risico dat pas aan het einde van het huwelijk voelbaar wordt.
Ten tweede: wie het verrekenbeding wel degelijk heeft uitgevoerd — zoals in deze zaak — hoeft niet te vrezen voor een onverwachte herverdeling van het vermogen achteraf. Duidelijke afspraken, gevolgd door een consequente uitvoering, worden juridisch beschermd.
Deze uitspraak laat zien dat het soms voorkomt dat men de huwelijkse afspraken wél correct uitvoeren. Maar dat is eerder uitzondering dan regel. Voor wie gehuwd is onder huwelijkse voorwaarden, is dit het moment om stil te staan bij de praktische uitvoering daarvan. Jaarlijkse afstemming, heldere overboekingen, en overzichtelijke administratie kunnen veel discussie voorkomen — en in procedures het verschil maken.
Heeft u vragen over de blog of andere vragen op het gebied van echtscheidingen? U kunt altijd contact opnemen met onze gespecialiseerde advocaten.