Op 30 juli 2020 deed de rechtbank Limburg uitspraak in de zaak van Thijs H. Thijs H. wordt verdacht van het plegen van drie moorden. Eén in de Scheveningse Bosjes op 4 mei 2019 en twee op 7 mei 2019 op de Brunssummerheide. De rechtbank veroordeelde Thijs H. tot een gevangenisstraf van 18 jaren en TBS met dwangverpleging.
De nabestaanden van de slachtoffers dienden vorderingen tot vergoeding van affectieschade in. Ook de tweelingzus van een van de slachtoffers diende een vordering in. Deze vordering wees de rechtbank af. Een niet erg sympathiek oordeel van de rechtbank. Immers, zij is haar tweelingzus verloren. Volgens haar advocaat had zij een dusdanige ‘nauwe en effectieve relatie’ met haar tweelingzus dat haar een beroep toekwam op de zogenoemde hardheidsclausule. Is het standpunt van rechter juist? Of heeft de raadsman gelijk?
De nabestaanden van de slachtoffers hebben een vordering tot vergoeding van affectieschade ingediend. Dit is mogelijk nadat op 1 januari 2019 de Wet Affectieschade in werking trad. Hierdoor krijgen nabestaanden en naasten van slachtoffers van (verkeers)ongevallen, geweldsmisdrijven of fouten van andere recht op vergoeding van hun ‘emotionele’ schade: affectieschade.
De wetgever koos bewust voor een beperkte kring van gerechtigden en voor forfaitaire bedragen. Dit om langdurige en pijnlijke discussies zoveel als mogelijk te voorkomen. De wetgever publiceerde in het Besluit vergoeding Affectieschade onderstaand overzicht:
In alle categorieën staat precies benoemd wat de relatie is tussen het slachtoffer en de gerechtigde. Behalve bij categorie g. Dit is de zogenoemde ‘hardheidsclausule’. Daarop kan een beroep worden gedaan wanneer de claimant een nauwe persoonlijke relatie had met de overledene.
Zoals uit het overzicht blijkt, behoren broers en zussen niet tot de beperkte kring gerechtigden. Een expliciete verklaring hiervoor ontbreekt. In de literatuur ontleent men aan het eerder verworpen wetsvoorstel de toelichting dat de kring bewust nauw is getrokken. Overlijden van een echtgenoot of kind beschouwt men als een aanmerkelijk ernstiger verlies dan het overlijden van een broer of zus. Argumenten hiervoor waren het binnen de perken houden van de aansprakelijkheidslast. Ook het juridische argument dat een aan ouders ter zake toegewezen smartengeld doorgaans (mede) aan hen toekomt is gevoerd.
In de memorie van toelichting is de broer van een slachtoffer wel genoemd als voorbeeld voor toepassing van de hardheidsclausule bij de categorie ‘overige nauwe persoonlijke relaties’. Als voorbeeld van nauwe persoonlijke relaties wordt een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen genoemd. De minister vertelt de Eerste Kamer:
“Aan (half)broers of – zussen komt als zodanig geen beroep op de hardheidsclausule toe. In een bijzonder geval kan worden bezien of hun feitelijke relatie een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien twee (half)broers langdurig met elkaar samenleven en voor elkaar zorgen.”
Belangrijk is dus dat iemand (i) langdurig samenleeft en (ii) dat men voor elkaar zorgt. Voor wat betreft die laatste categorie heeft men dan ook aanspraak op affectieschade op grond van de categorie ‘zorg in gezinsverband’. Om als broer of zus aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade, moet dus sprake zijn van langdurige samenleving en zorg voor elkaar.
In de zaak van Thijs H. betoogde de raadsman dat sprake was van een ‘nauwe en effectieve relatie’ tussen de zussen. Niet betoogd is dat sprake is van langdurig samenleven en zorg voor elkaar. Aan de uitzondering die van toepassing is, wordt dan ook niet voldaan. Nu aan de criteria voor de uitzondering niet wordt voldaan, kon de rechter – wat mij betreft – niet anders dan de vordering afwijzen. Dit deed de rechtbank ook. De rechtbank oordeelde:
“De rechtbank komt tot een ander oordeel waar het [nabestaande 5] betreft. De wetgever heeft broers en zussen bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. Dan past het de rechterlijke macht niet om buiten de bedoeling van de wetgever om deze kring uit te breiden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier valt [nabestaande 5] niet onder. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat zij een nauwe en affectieve relatie had met haar tweelingzus en dat zij veel pijn en verdriet ondervonden heeft en ondervindt door de dood van [slachtoffer 2] , maar van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan [nabestaande 5] dan zou verschillen van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen, is hier onvoldoende gebleken. Haar vordering wordt dan ook afgewezen.”
Begrijpelijkerwijs een erg onsympathiek oordeel, maar juridisch gezien het enige juiste. De rechtbank had het dan ook bij het juiste eind.
Vorige week is bekend geworden dat Thijs H. in hoger beroep gaat tegen het vonnis van de rechtbank. Het Gerechtshof zal dan opnieuw een oordeel geven over de gevorderde affectieschade. Het is afwachten of het Gerechtshof het oordeel van de rechtbank overneemt of oordeelt dat toch sprake is van een uitzonderingssituatie en alsnog een vergoeding voor affectieschade toewijst.