Al geruime tijd is er aandacht voor de problemen die zich voordoen in de afwikkeling van letselschades. Drie Kamerleden komen nu met een voorstel. In reactie daarop stelt het Verbond van Verzekeraars dat een groot deel van de problemen zijn op te lossen met een directe verzekering. Nu worden letselclaims veelal afgehandeld op een aansprakelijkheidsverzekering. Eerst bespreek ik kort het voorstel van de Kamerleden, vervolgens bespreek ik de reactie van het Verbond. Daarna bespreek ik deze reactie. Ik sluit af met een conclusie.
De Kamerleden Van Nispen (SP), Kuiken (PvdA) en Van Toorenburg (CDA) strijden al jaren voor de belangen van letselschadeslachtoffers. Ze pleiten voor sanctiemogelijkheden tegen trainerende verzekeraars. Ook moet er een onafhankelijke Tuchtraad komen waar consumenten kunnen klagen over verzekeraars. De politici presenteerden op 18 november jl. in Radar hun gezamenlijke notitie.
Inmiddels is de reactie van het Verbond van Verzekeraars op deze notitie bekend. In deze reactie stelt het Verbond dat het huidige stelsel van letselschadevergoeding te veel knelpunten kent en aan herziening toe is. Het Verbond pleit voor fundamentele stappen om te komen tot een betere afhandeling van letselschades en verdere versterking van de positie van letselschade-slachtoffers. Daarbij gaat, volgens het Verbond, de gedachte uit naar een systeem dat is gebaseerd op onafhankelijke standaardisering van letselschade en waarbij op basis van een directe verzekering niet de verzekeraar van de tegenpartij maar de eigen verzekeraar van het slachtoffer de schade afhandelt.
Nee, het Verbond pleit al jaren voor meer standaardisatie en ook de oproep voor een directe verzekering is bepaald niet nieuw. In deze blog zal ik met name ingaan op het laatste aspect.
Nee, ook dit is geen goed idee. De praktijk heeft namelijk al ervaring met directe verzekeringen. Bijvoorbeeld doordat het slachtoffer zelf een schadeverzekering voor inzittende (SVI) of een verkeersverzekering sloot. Deze verzekeringen zijn afgesloten door het slachtoffer zelf en verlenen dekking alsof er een derde aansprakelijk is. De ervaring leert dat schades op een SVI niet sneller zijn afgewikkeld dan op een aansprakelijkheidsdekking.
Het overgrote deel van de discussies in letselzaken gaat ook niet over de aansprakelijkheid. Die is in veel gevallen duidelijk. Uitzonderingen daargelaten erkennen verzekeraars vlot aansprakelijkheid. Het probleem zit in hem in het letsel. Wat voor letsel is er precies? En is dit letsel wel ontstaan door het ongeval (het causaal verband). Dat is op een SVI net zo goed een discussiepunt.
De problemen zitten ergens anders. Verzekeraars behandelen SVI-claims op dezelfde afdeling als de aansprakelijkheidsschade. Onderbezetting op deze afdelingen leidt tot lange doorlooptijden. Dat betekent dat wanneer de belangenbehartiger een brief stuurt en (onder gesloten couvert) medische informatie bijvoegt het drie tot vier weken duurt voordat de verzekeraar de brief leest. Vervolgens wordt de medische informatie doorgestuurd aan de medisch adviseur met een vraagstelling. Ook de medisch adviseur heeft een werkvoorraad. Pas na een week of drie/vier maakt deze een advies. Dat advies wordt toegezonden aan de behandelaar, alwaar het advies onder op de stapel komt. Het duurt dan weer drie tot vier weken voordat de behandelaar dit advies behandelt. En zo kan het gebeuren dat het een maand of drie duurt voordat de verzekeraar op een brief van de belangenbehartiger reageert. Zouden verzekeraars meer geld uitgeven voor de schadebehandeling, dan kan de werkvoorraad worden teruggebracht tot acceptabelere termijnen.
In de Gedragscode Behandeling Letselschade (ook wel: Grote Boze Leugen, verzekeraars houden zich hier toch niet aan) staat bijvoorbeeld dat de verzekeraar binnen drie maanden na ontvangst van de aansprakelijkstelling een onderbouwd standpunt inneemt over de aansprakelijkheid. Voorts staat daarin dat erkende schade binnen veertien dagen betaald moet zijn. Veel verzekeraars halen deze termijnen niet. Overigens is de Gedragscode Behandeling Letselschade uit 2012 op dat punt een duidelijkere verslechtering ten opzichte van de vorige versie. In de versie 2006 stonden bij beginsel 5, “Ieder onderdeel in de schadebehandeling wordt voortvarend afgerond en iedere stap wordt vlot gezet”, veel meer en veel concretere termijnen, zoals blijkt uit onderstaand schema:
Wanneer de letselschade wordt geregeld op een aansprakelijkheidsdekking, dan is het de wetgever die bepaalt wie aansprakelijk is, wanneer dit het geval is en tot welk bedrag. De verzekeraar die de aansprakelijkheid van een verzekerde dekt kan dan slechts volgen. Voert de wetgever de vergoeding van affectieschade in? Dan moet de verzekeraar die beloofd heeft de aansprakelijkheid van zijn verzekerde te verzekeren die schade vergoeden. Is de letselschade verzekerd op een directe verzekering? Dan bepaalt niet de wet maar bepalen de polisvoorwaarden welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Die polisvoorwaarden worden door de verzekeraar opgesteld. De rechter kan die voorwaarden maar in beperkte mate toetsen, zo blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2006:
Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat waar een verzekeraar in de primaire omschrijving van de dekking bepaalde evenementen heeft uitgesloten,een beroep op de primaire dekkingsomschrijving niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als argument dat de redenen waarom de verzekeraar dit soort evenementen niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen. Met de dekkingsomschrijving heeft de verzekeraar immers de grenzen omschreven waarbinnen hij bereid was dekking te verlenen, hetgeen hem vrijstond
Dat betekent bijvoorbeeld dat de verzekeraar kan ingrijpen op het wettelijk stelsel.
Lopen de claims door een ‘whiplash’ uit de pas, dan kan de verzekeraar besluiten om alleen letselschade te vergoeden die medisch objectiveerbaar is. Een dergelijke bepaling komen we nu al tegen in menig arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zou de letselschaderegeling helemaal uit het aansprakelijkheidsrecht worden gehaald en worden ondergebracht in een directe verzekering dan lopen whiplashslachtoffers het reële risico dat zij met lege handen achterblijven.
Wil je als verzekeraar bijvoorbeeld paal en perk stellen aan die lastige belangenbehartiger, die het slachtoffer op diens rechten wijst? Dan wijk je in de polisvoorwaarden af van het wettelijke stelsel. Turien & Co doet dat al in haar SVI (polismodel 122016):
Als verzekerde bij de afwikkeling van zijn personenschade gebruik maakt van de diensten van een belangenbehartiger, worden deze kosten door verzekeraar als onderdeel van het verzekerde bedrag vergoed. De vergoeding vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in het PIV-convenant-BGK, deze overeenkomst bevat afspraken tussen verzekeraars en belangenbehartigers over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Deze bepaling knelt op twee plaatsen. Op de eerste plaats worden de buitengerechtelijke kosten als onderdeel van de schade vergoed, terwijl art. 7:959 BW bepaalt dat de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade gemaakt, ten laste komen van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden. Op de tweede plaats zoeken deze voorwaarde aanknoping bij het PIV-convenant. Een convenant dat door geen enkele serieuze letselschadeadvocaat is ondertekend, terwijl de vergoedingen in dit convenant al sinds 2016 niet meer zijn geïndexeerd, terwijl alles de afgelopen jaren wel duurder is geworden.
Door te pleiten voor een directe verzekering proberen verzekeraars de invloed van “de politiek” dus in te perken.
De drie Kamerleden hebben mijns inziens goed geluisterd naar geluiden uit het veld.
De oplossing is immers vrij simpel. Verzekeraars handelen economisch gedreven. Zolang het voor hen profijtelijk is om te besparen op personeelskosten zullen zij daarmee doorgaan. Indien en voor zover er reële afsprakendoorlooptijden en deze met sancties worden afgedwongen, dan wordt het vanzelf profijtelijker om wel te investeren in voldoende personeel en de bekorting van doorlooptijden.
Om te voorkomen dat die doorlooptijden worden bekort door alleen een nietszeggend briefje te sturen, en om andere malicieus gedrag te beteugelen, moet er een tuchtorgaan komen dat toeziet op het gedrag van verzekeraars en belangenbehartigers. Een dergelijke wettelijk geregeld tuchtorgaan bestaat nu alleen voor letselschadeadvocaten, die onderworpen zijn aan het toezicht van de Deken en de tuchtrechter. Handelt een letselschadeadvocaat niet zoals het hem betaamt? Dan volgen er sancties! Met als uiterste sanctie schrapping, waardoor de advocaat zijn vak niet meer uitoefenen. Als voorbeeld verwijs ik naar een beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 september 2019. In die zaak stelt de Raad vast dat de betreffende advocaat tekort is geschoten en legt een schorsing op van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk. Tegen trainerende verzekeraars en onoordeelkundig optreden van een belangenbehartiger (niet advocaat) kan het slachtoffer nu geen tuchtklacht indienen. Jurisprudentie van deze tuchtrechter kan dienen als leidraad voor de behandeling van letselzaken.
Dat een verzekeraar de erkende schade binnen veertien dagen moet uitkeren staat nu al in de GBL. Dat de praktijk weerbarstiger is heb ik eerder in een blog op LinkedIn beschreven. Immers, wanneer er sprake is van een grote schade en een volmachtsituatie, dan lopen ook de termijnen voor het uitbetalen van erkende schade hard op. Om over betaling van de verschuldigde buitengerechtelijke kosten (dat zijn de advocaatkosten) nog maar te zwijgen… Daarop sancties zetten ter motivatie is wellicht de enige manier om iets te veranderen
Het is dan ook te hopen dat “de politiek” nu doorpakt. Dat zij zich niet van de wijs laat brengen door verzekeraars.
Hebt u vragen over de behandeling van letselschade? Of zoekt u een gedreven letselschadeadvocaat? Neem dan vrijblijvend contact met ons op.