Ook het wegvallen van ‘zwarte’ inkomsten is letselschade

Geplaatst op 15 mei 2024 door mr. E.W. (Edwin) Bosch

In oktober 2020 schreef ik een blog over de begroting van de schade door het verlies van arbeidsvermogen als de benadeelde voor ongeval (ook) fiscaal niet-verantwoorde inkomsten had. Sindsdien is er in de letselschadewereld het nodige te doen geweest over deze schadepost. Op 12 april 2024 deed de Hoge Raad, onze hoogste rechter, opnieuw een uitspraak over deze problematiek. Dat is aanleiding voor een vervolgblog.

Wat speelde er?

De benadeelde is zelfstandig ondernemer. Hij heeft een eenmanszaak op het gebied van internetproducten, beveiligingscamera’s en schotelantennes. In januari 2015 legt hij, in opdracht van een basisschool, internetkabels aan. Daarbij maakt hij gebruik van een door de school ter beschikking gestelde ladder. Daar viel hij van af. Letselschade is het gevolg. Kennelijk was de ladder gebrekkig. Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van de school, erkent namelijk aansprakelijkheid voor de schade door de val.

Bij de begroting van de schadeomvang door het letsel blijkt dat de benadeelde niet alle inkomsten uit zijn bedrijf opgaf bij de Belastingdienst. Hij stelt dat hij in 2013 € 51.500 verdiende. Daarvan is slechts € 8.865 fiscaal verantwoord. In 2014 verdiende hij € 51.750. Daarvan verantwoordde hij € 11.646.

De benadeelde stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad uit 2000, dat van de werkelijk door hem gemaakte verdiensten uitgegaan moet worden. Vervolgens dient, voor de begroting van de schade, ervan uit te worden gegaan dat hij die inkomsten wel correct zou hebben aangegeven. Dan zou hij belasting hebben moeten betalen. Het verschil tussen wat hij dan netto verdiend zou hebben en wat hij na het ongeval aan inkomsten had, zou dan zijn schade door het verlies van arbeidsvermogen zijn.

De aansprakelijkheidsverzekeraar was het daar niet mee eens.

Bewijs?

Het lastige van fiscaal niet-verantwoorde inkomsten is dat het moeilijk(er) is om de omvang daarvan te bewijzen. De benadeelde verstrekte een overzicht van de omzet die hij buiten de boeken hield. Ook overlegde hij aan Achmea verklaringen van opdrachtgevers, die bevestigden dat hij contante werkzaamheden had verricht. Achmea was door deze stukken niet overtuigd.

Daarin ziet de benadeelde aanleiding om een verzoek bij de rechtbank in te dienen om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Hij wil onder ede getuigen horen, waarmee hij de omvang van de door hem geleden schade kan aantonen.

Op 18 januari 2021 wijst de rechtbank dit verzoek af. Dragend argument daarvoor was dat het ging om schade “in de vorm van gederfde inkomsten uit zwart werk”. De rechtbank oordeelt dat het dus gaat om schade in een niet rechtmatig belang. Om die reden komt die schade niet voor vergoeding in aanmerking. Dan is er ook geen reden om de omvang van die schade vast te stellen.

Deelgeschil

Inmiddels was Achmea bij dezelfde rechtbank een deelgeschil gestart. Daarin vordert Achmea dat de rechter bepaalt dat de gestelde inkomsten uit zwart werk, bij de begroting van de schade door het verlies van arbeidsvermogen, buiten beschouwing moet worden gelaten. Slechts elf dagen na de uitspraak over het voorlopig getuigenverhoor wijst de rechtbank dit verzoek van Achmea af.

Het hoger beroep

Van deze afwijzing komt Achmea, via een bodemprocedure, in hoger beroep. Op 15 november 2022 bevestigt het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de deelgeschilrechter. Het gerechtshof overweegt:

“…dat de rechter bij de begroting van de schade wegens gederfde zwarte inkomsten alle relevante omstandigheden in aanmerking moet nemen. Daarbij kan ook een rol spelen of (aannemelijk is dat) de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval bereid zou zijn geweest dezelfde werkzaamheden te verrichten als hij over de beloning belasting en premie zou hebben moeten afgedragen. In zoverre is sprake van een dubbele hypothetische situatie: de situatie zonder dat het ongeval had plaatsgevonden en de situatie dat wat betreft de beloning voor de werkzaamheden zou zijn overeengekomen dat belasting en premie zouden worden ingehouden. Het ligt daarbij in de rede dat als aannemelijk is dat de benadeelde de zwarte werkzaamheden niet zou hebben verricht in het geval dat deze fiscaal zouden moeten worden verantwoord (omdat daardoor de kosten voor de klant te hoog, dan wel het inkomen voor de benadeelde te laag zou worden), met deze inkomsten voor de berekening van het verlies van verdienvermogen geen rekening wordt gehouden. In zo een geval zal de rechter moeten schatten wat de witte inkomsten in de hypothetische situatie, het ongeval weggedacht, zouden zijn geweest en welke witte inkomsten de benadeelde na het ongeval nog zou kunnen genereren.”

Van dit oordeel komt Achmea in cassatie bij de Hoge Raad.

De cassatieprocedure

Anders dan door Achmea bepleit, oordeelt de Hoge Raad dat bij de begroting van de schade door het verlies van arbeidsvermogen, rekening kan worden gehouden met fiscaal niet-verantwoorde inkomsten. De Hoge Raad overweegt:

“Indien de benadeelde vóór de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis inkomsten had uit zwart werk waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is, dient, […], te worden beoordeeld (i) of, en zo ja, in welke omvang de benadeelde in de hypothetische situatie deze werkzaamheden zou hebben verricht, dan wel ter vervanging daarvan andere werkzaamheden zou hebben verricht, en (ii) welk netto-inkomen, na inhouding of afdracht van de verschuldigde belasting en premie, de benadeelde met de hiervoor bedoelde werkzaamheden zou hebben ontvangen”

Bij de begroting van die schade gelden geen andere (lees: strengere) eisen voor het bewijs van de omvang van de schade. De Hoge Raad overweegt:

“Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen het bestaan en de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen als gevolg van een aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na die gebeurtenis en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder die gebeurtenis (hierna: de hypothetische situatie) zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan de benadeelde mogen in het kader van de vergelijking tussen de feitelijke en de hypothetische situatie echter geen strenge eisen worden gesteld.”

Conclusie

De conclusie van het voorgaande is dat als een benadeelde fiscaal niet-verantwoorde inkomsten had (‘zwart werk’) uit op zich rechtmatige werkzaamheden, de daarmee verdiende inkomsten van belang kunnen zijn voor de begroting van de schade door het verlies van arbeidsvermogen. In het arrest geeft de Hoge Raad eigenlijk een stappenplan:

Bij de begroting van de fiscaal niet-verantwoorde inkomsten gelden de gewone ‘bewijsregels’ zoals die voor de ‘gewone’ schade door het verlies van arbeidsvermogen ook geldt.

Met dit arrest heeft de Hoge Raad zijn eerdere uitspraak uit 2000 bevestigd, al zijn er bij nauwkeurige lezing wel enkele nuanceverschillen aan te wijzen. Voorlopig is daarmee duidelijkheid gecreëerd over de vraag of fiscaal niet-verantwoorde inkomsten voor vergoeding in aanmerking komt, het stappenplan van de Hoge Raad laat echter nog genoeg ruimte over voor discussie over de omvang van die schade.

Hebt u vragen over de vergoeding van letselschade of zoekt u een gedreven letselschadeadvocaat? Neem dan geheel vrijblijvend contact met ons op!

Gepubliceerd op 15 mei 2024 door: mr. E.W. (Edwin) Bosch