Op de een of andere manier hebben veel mensen bij ‘letselschade’ associaties met “Amerikaanse toestanden” en “Ambulance chasers”. Daardoor zou de indruk kunnen ontstaan dat de vergoeding van letselschade een ‘trend’ is die uit de Verenigde Staten is komen overwaaien naar Nederland. Niets is echter minder waar. Daarom besteedt deze blog aandacht aan de geschiedenis van de schadevergoeding van letselschade.
De eerste oorkonde waarin een regeling betreffende schadevergoeding van letselschade voorkomt, dateert uit de 20e eeuw vóór Christus. In 1901 vond een Franse expeditie, onder leiding van J. de Morgan, bij een opgraving in de Acropolisheuvel van de oude Perzische hoofdstad Susa een rotsblok, waarop in spijkerschrift de wetten van Hammoerabi, Koning van Babylon (1955-1913 v.C.), waren gebeiteld. Deze codex (§§ 206, 207 en 208) schrijft voor dat de burger, die een andere burger bij een vechtpartij verwondt, de rekening van de dokter heeft te betalen. Sterft de verwonde dan moet de aansprakelijke een vastgestelde vergoeding betalen. Zelfs voor lichamelijk letsel dat door een dier is veroorzaakt wordt in § 251 een regeling gegeven (vgl. J.H. Jonckers Nieboer, ‘De schadevergoeding bij onrechtmatig lichamelijk letsel’, ’s-Gravenhage: Gebr. Belinfante 1935, p. 1-2).
De wijze waarop de aansprakelijkheid is geregeld en de vergoeding die de aansprakelijke moet voldoen, geeft een aardig inzicht in de wijze waarop een samenleving was ingericht. In de Hethitische wetten uit het staatsarchief van Boghazkoi (circa 1300 v.C.) wordt bij mishandeling, die arbeidsongeschiktheid ten gevolge heeft, de dader verplicht om in het huis van het slachtoffer een andere werkkracht in zijn plaats te stellen tot het slachtoffer genezen is. Bovendien moet de aansprakelijke na de genezing van het slachtoffer 6 Sekel betalen bovenop de vergoeding voor de doktersrekening.
Werd een vrij man op het land van een ander dood gevonden? Dan moest de eigenaar van het land aan de erven land, een huis en 1 mine en 29 sekel geven. Het tarief voor een vrouw was 3 minen.
De geldsom had aanvankelijk het karakter had van een boete. De boete was bedoeld om als poging om de toorn van de gewonde te stillen en daardoor (bloed)wraak af te wenden. Later wijzigde de boete: het slachtoffer deed door het aannemen van de geldsom afstand van zijn recht op wraak (Jonkers Nieboer, a.w., p. 2-3).
Een mooi voorbeeld van hoe in het verleden anders werd aangekeken tegen letsel is te vinden in een arrest van het Provinciale Hof van Zuid-Holland 24 juni 1842, W. 314. In die zaak zag het hof zich voor de beslissing gesteld of littekens aanleiding kunnen geven voor een schadevergoeding. Appellant, een “eerzaam huisvader”, voelde zich “gegriefd” door een beslissing van de rechtbank. De rechtbank had hem veroordeeld tot betaling van twintig gulden aan zijn dienstmaagd, wier gelaat door een litteken was geschonden. De eerzame huisvader had, in een vlaag van woede, de scherven van een schotel in het gezicht geworpen. Een soort van bierglasarrest (HR 30 mei 1975, NJ 1976, 572 m.nt. B. Wachter) nog voordat dit begrip bestond dus.
Het hof zag zich, zo verhaalt Jonkers Nieboer, onmiddellijk de geweldige perspectieven, die zich hier opende. Hoe kon men een maatstaf vinden voor het schatten van het leed, dat was toegebracht? Er zou een onderzoek van deskundigen nodig zijn om het moreel van de dienstmaagd te beoordelen. Het litteken “aan een kuische jonge dochter toegebracht” zou immers veel zwaarder moeten worden beboet, dan “het litteeken op het gelaat van een andere jonge dochter die eenige kinderen buiten echt verwekt had.” Het hof durfde het blijkbaar niet aan om deze consequentie te aanvaarden.
Het hof zocht, en vond, daarom een uitweg. Er was namelijk niet bewezen dat het litteken de dienstmaagd hinderlijk zou zijn in het voorzien in haar onderhoud. Daarom ontzegde het hof de vordering in hoger beroep. Alleen geldelijke schade was – aldus het hof – voor geldelijke vergoeding vatbaar te achten. (Jonkers Nieboer, a.w., p. 108-109).
Hoe anders oordeelde de Hoge Raad in HR 29 juni 2012, JA 2012/147 m.nt. S.D. Lindenbergh! In die zaak ging het om een blauw oog. Het hof wees vergoeding af, omdat het letsel te gering zou zijn om voor enige vergoeding in aanmerking te komen.
Dat kon bij de Hoge Raad niet op genade rekenen. De Hoge Raad casseerde en overwoog kort gezegd dat een slachtoffer met letsel, hoe licht ook, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
De vergoeding van letselschade heeft aldus geen Amerikaanse oorsprong, maar is iets dat al sinds de oudheid in ‘de wet’ staat. Hebt u letselschade en hebt u hulp nodig bij het krijgen van vergoeding van letselschade? Neem dan vrijblijvend contact met ons op en ervaar hoe “nieuwerwets” wij u helpen!