Verrekening van de transitievergoeding bij letselschade

Geplaatst op 14 maart 2021 door mr. E.W. (Edwin) Bosch

Leidt een aansprakelijkheidsscheppende gebeurtenis, zoals een verkeersongeval, niet alleen tot nadeel (lees: schade) maar ook tot voordelen? Dan moeten deze voordelen, mits redelijk, worden verrekend. Dit volgt uit art. 6:100 Burgerlijk Wetboek. Zo zijn er weinig mensen die het onredelijk vinden dat zij na een verkeersongeval maar een deel van de kosten van een vervangende auto vergoed krijgen. Het is immers juist dat doordat de auto stilstaat bij de schadehersteller de banden niet slijten. Door een wijziging in het arbeidsrecht is er echter een nieuwe loot aan deze (discussie)boom bijgekomen. Door de invoering van de transitievergoeding is er discussie ontstaan of deze transitievergoeding verrekend mag worden met de schade-uitkering bij letselschade. Een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland leert ons dat daarbij waakzaamheid is geboden.

De feiten

Het verkeersongeval

Auto onderste bovenOp 14 mei 2013 was het slachtoffer betrokken bij een eenzijdig verkeersongeval. Tijdens het rijden is het slachtoffer kort het bewustzijn verloren. Hierdoor is hij met hoge snelheid van de snelweg geraakt. Daarbij is de auto (uiteindelijk) over de kop geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor een inzakkingsfractuur aan de lumbale ruggewervel L2 opgelopen. Het slachtoffer is in verband daarmee korte tijd in het ziekenhuis opgenomen.

Ten tijde van het ongeval werkte het slachtoffer full time als ‘directeur retail’ bij Boerenbond Retail B.V. De auto waarin het slachtoffer reed was een leaseauto van de zaak. Voor deze auto was door de werkgever een ongevalleninzittende verzekering (‘OIV’) afgesloten bij Nationale Nederlanden. Daarnaast sloot de werkgever een schadeverzekering inzittenden (‘SVI’) en een werkgeversaansprakelijkheidsverzekering voor bestuurders van motorrijtuigen (‘WEGAS’) afgesloten. Deze polissen liepen bij Turien. De SVI en de WEGAS dekken de schade van het slachtoffer als ware er aansprakelijkheid. De WEGAS biedt doorgaans alleen dekking als de werkgever inderdaad aansprakelijk is.

Het verzuim

Het slachtoffer meldde zich na het ongeval ziek bij zijn werkgever. Vanaf 28 mei 2013 is hij arbeidsuren gaan opbouwen. Op 17 augustus 2013 is het slachtoffer weer volledig aan het werk. Dit totdat hij zich op 11 maart 2014 weer volledig ziek meldt. Vanaf 18 maart 2014 is hij zijn arbeidsuren weer gaan opbouwen totdat hij op 27 oktober 2014 weer volledig aan het werk was.

De beëindiging van de arbeidsovereenkomst

Vervolgens is het slachtoffer vanaf 1 januari 2015 vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Op initiatief van de werkgever is de arbeidsovereenkomst per 1 april 2015 beëindigd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die beide partijen ondertekenden op 18 november 2018. Dat was kort nadat het slachtoffer op 27 oktober 2014 weer volledig aan het werk was. Overeengekomen is dat het slachtoffer “ter compensatie van de het verlies aan inkomen als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst” een vergoeding van € 225.000 bruto krijgt. In de vaststellingsovereenkomst is verder gestipuleerd dat de verleende finale kwijting niet geldt voor de (kort gezegd) schade door het ongeval.

Het geschil (voor zover relevant)

Partijen verschillen op een groot aantal punten van mening. Eén van deze punten is de vraag of de beëindigingsvergoeding van € 225.00 bruto en de uitkering uit de OIV van € 9.300 verrekend mogen worden met de schade. Turien meent dat dit mag, op grond van art. 6:100 BW. Dat dit grote gevolgen heeft voor de hoogte van de schadevergoeding laat zich eenvoudig raden.

Het oordeel van de rechter

De rechter stelt voorop dat artikel 6:100 BW bepaalt dat als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel oplevert, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht.

Ten aanzien van de beëindigingsvergoeding oordeelt de rechter dat deze niet in aanmerking komt voor verrekening. Het slachtoffer heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk verklaard dat zijn dienstverband bij Boerenbond is beëindigd omdat hij een beleidsmatig verschil van inzicht had met de eigenaar van Boerenbond. Ook Turien gaat daar van uit. De beëindigingsvergoeding vindt dus niet zijn oorzaak in het ongeval. Artikel 6:100 BW is volgens de rechter dan ook wat de beëindigingsvergoeding betreft niet van toepassing. De beëindigingsvergoeding vindt immers zijn oorzaak niet in het ongeval.

Anders is dit voor de uitkering uit de OIV. Die uitkering toetst de rechtbank terecht aan een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Daarin heeft de Hoge Raad gezichtspunten geformuleerd (zoals de aard van de verzekering, wie sloot de verzekering en wie betaalde de premie). Nu niet in geschil is dat de betreffende OIV een sommenverzekering is en Turien onweersproken heeft gesteld dat deze door Boerenbond is afgesloten, waarbij Boerenbond ook de premies heeft voldaan, acht de rechtbank het redelijk dat Turien de uitkering verrekent met de schade die Turien in verband met de arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer moet betalen.

Commentaar: waarom is deze uitspraak interessant?

De discussie over voordeelsverrekening is in deze belangrijk. Niet omdat Turien de OIV-uitkering mag verrekenen van de rechter. Getoetst aan de eerdere uitspraak van de Hoge Raad (HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808 (Verhaeg/Jenniskens)) is dat een volkomen logische beslissing. Het arrest van de Hoge Raad liet de rechter hier weinig andere ruimte. Het gaat meer om het antwoord op de vraag of de transitievergoeding ook verrekend mag worden.

De beëindigingsovereenkomst vloeide niet voort uit het ongeval

Terecht heeft de rechter zich alvorens te oordelen over de vraag of er verrekend mag worden onderzocht of de transitievergoeding wel voortvloeide uit het ongeval. Dat bleek echter niet het geval. Door het slachtoffer is ter zitting echter gesteld dat zijn dienstverband is beëindigd omdat hij een beleidsmatig verschil van inzicht had met de eigenaar van Boerenbond. Ook Turien zou hiervan uitgegaan. Dan is er inderdaad geen verband met het ongeval en leidt toepassing van art. 6:100 BW tot de conclusie dat er niet verrekend mag worden. Een niet erg verwonderend oordeel.

… maar stel dat dit wel zou was geweest?

verrekening met letselschadeMaar stel dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wel samenhangt met het ongeval? Zou de transitievergoeding dan wel verrekend mogen worden? In een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 april 2019, JA 2019, 113 is geoordeeld dat dit inderdaad zou mogen. In mijn annotatie in de JA 2019, 113 heb ik hiertegen stelling genomen.  Voordelen mogen immers slechts in mindering gebracht “voor zover dit redelijk is”. De parlementaire geschiedenis zegt op dit punt:

“Over de vraag hoe in concrete gevallen de voordeelstoerekening moet plaats vinden, is de wetenschap nog niet tot klaarheid gekomen. Daarom laat de redactie van deze bepaling aan de rechtspraak de nodige vrijheid.”

Net als in deze casus speelt ook in andere zaken de vraag of het opkomend voordeel (i.e. de transitievergoeding) wel voortvloeit uit het ongeval. Zo dat al het geval is, of het dan gaat om dezelfde schade als waarvoor de (verzekeraar van de) veroorzaker aansprakelijk is. Strekt de transitievergoeding ertoe dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de aangesprokene aansprakelijk is? Dat is mijns inziens niet het geval. De transitievergoeding bedoelt enerzijds compensatie te zijn voor de werknemer voor (de nadelen van) het ontslag, waarbij de vergoeding in de transitievergoeding is geforfaiteerd. Anderzijds bedoelt de vergoeding de werknemer de financiële middelen te verschaffen om de overstap naar een nieuwe dienstbetrekking te vergemakkelijken (“het inkopen van een outplacementtraject”). Dat is toch een geheel andere post dan zeg het verlies van arbeidsvermogen?

Dan nog is verrekening onwenselijk..!

Wanneer men vervolgens overweegt dat:

  1. de wetgever dwingendrechtelijk de transitievergoeding heeft voorgeschreven,
  2. ook wanneer de arbeidsrelatie om andere redenen dan arbeidsongeschiktheid wegens een arbeidsongeval eindigt, de transitievergoeding verschuldigd is;
  3. de vergoeding ook verschuldigd is in het geval dat transitie naar ander werk vrijwel is uitgesloten bijvoorbeeld wegens langdurige en volledige arbeidsongeschiktheid;
  4. de transitievergoeding niet kan worden verhaald op de aansprakelijke (daartoe strekt art. 6:107a BW niet) al maakt dat hier weinig uit omdat de werkgever en de aansprakelijke dezelfde (rechts)persoon zijn;
  5. de hoogte van de transitieverhoging losstaat van de geleden en te lijden schade. Deze vergoeding is uitsluitend gebaseerd op de duur van het dienstverband en de hoogte van het salaris. Daarmee is er geen enkele relatie tussen de hoogte van de transitievergoeding en de omvang van het verlies van arbeidsvermogen;
  6. de aansprakelijkheid van de veroorzaker doorgaans verzekerd is.

dan kan dit mijns inziens slechts leiden tot de conclusie dat ook dit gezichtspunt, de aard van het voordeel, zich verzet tegen verrekening.

Daarvoor is nog een argument aan te wijzen. Eén van de doelen van het aansprakelijkheidsrecht is generale preventie, doordat de “vervuiler” betaalt. Wanneer, zoals in de Haagse kwestie, een fors deel van de letselschade voor rekening komt van het collectief (middels declaratie bij het Werkeloosheidsfonds: daar kan de werkgever de betaalde transitievergoeding declareren) dan wordt de prikkel voor de werkgever om zich van zijn zorgplicht te kwijten aanmerkelijk kleiner.

Gepubliceerd op 14 maart 2021 door: mr. E.W. (Edwin) Bosch