Vergoeding van affectieschade

Geplaatst op 22 december 2021 door mr. E.W. (Edwin) Bosch

Op 13 juni 2019 vindt er een confrontatie plaats tussen de verdachte en het latere slachtoffer. Verdachte sloeg het slachtoffer met een golfstick op diens hoofd. Het gevolg is dat het slachtoffer ernstig letsel oploopt. De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie vervolgt. In de strafzaak die volgt, vordert de partner van het slachtoffer vergoeding van de door haar geleden affectieschade. Zij begroot deze schade op € 17.500.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar. Dit met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest (de tijd die verdachte al heeft vastgezeten) zat. De vordering van de partner wijst de rechtbank af. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake zou zijn van 70% blijvende functionele invaliditeit, hetgeen aldus de rechtbank nodig zou zijn om de affectieschade toe te kunnen wijzen.

In het hiernavolgende wordt eerst uitgelegd wat affectieschade is en aan welke vereiste moet zijn voldaan om voor toewijzing in aanmerking te komen. Vervolgens wordt de procedure bij het hof en de Hoge Raad besproken. Ten slotte wordt aandacht besteed aan de vraag waarom deze uitspraak belangrijk is.

Het  wettelijk kader van affectieschade

Sinds 1 januari 2019 kunnen nabestaanden en naasten van slachtoffers van (verkeers)ongevallen, geweldsmisdrijven of fouten van andere een vordering tot affectieschade indienen.

70% blijvende invaliditeit

De wetgever heeft bewust voor een beperkte kring van gerechtigden gekozen en koos eveneens voor forfaitaire bedragen. Dit ter voorkoming van langdurige discussies. Wanneer naasten van slachtoffers een vordering tot affectieschade indienen, zal bij het slachtoffer sprake moeten zijn van ernstig en blijvend letsel. De wetgever heeft als uitgangspunt genomen dat hiervan sprake is bij een blijvende functiestoornis van 70% gehele persoon of meer. Dit is een vrij hoog percentage. Dit percentage wordt bepaald aan de hand van de AMA-guides. Voor dit percentage is gekozen om de praktijk enige houvast te bieden.

Voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis

Uit de kamerstukken (Kamerstukken II 2015/16, 34257, nr. 3 p. 13) blijkt dat in gevallen met een lager percentage functioneel verlies– in combinatie met andere componenten – toch sprake kan zijn van ernstig en blijvend letsel. De memorie van toelichting noemt als voorbeeld: een ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantastingen van de geheugenfunctie en ernstig of algeheel functieverlies van zintuigen.

Andere voorbeelden zijn letsels die leiden tot het verlies of een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben, zoals derdegraads brandwonden over een groot deel van het lichaamsoppervlak of ernstige verlittekening van grote delen van het lichaam, zoals het gelaat en de hals en gevallen waarin het slachtoffer door het gebeuren volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van zodanig intensieve hulp en zorg dat de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord. Vreemd genoeg is er in geen van de genoemde voorbeelden sprake van 70% blijvende functionele invalidatie.

Het blijvende karakter van het letsel houdt in dat het vooruitzicht dat het letsel na verloop van tijd minder wordt, ontbreekt. De aard van het letsel is van doorslaggevende betekenis voor het in de wet neergelegde criterium dat sprake dient te zijn van ernstig en blijvend letsel. Degene die zich hierop beroept, moet dit aantonen. Aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval wordt beoordeeld of sprake is van ernstig en blijvend letsel. Het moet gaan om medisch objectiveerbare letsels.

De procedure bij het hof

Nadat de rechtbank een oordeel gaf over de zaak, bekijkt het hof de zaak opnieuw.

Wat vindt het slachtoffer?

De advocaat van de benadeelde partij voert aan dat de rechtbank een onjuiste reden gebruikte om de ingediende vordering af te wijzen. De advocaat stelt dat haar cliënt affectieschadeaanspraak maakt op een vergoeding omdat zij de mishandeling heeft meegemaakt. Zij is ernstig depressief en heeft paniekaanvallen. De lat die de rechtbank aanhoudt, dat er sprake moet zijn van 70% blijvende invaliditeit, is veel te hoog. Neemt men dit percentage als uitgangspunt, dan krijgt geen enkele naaste een vergoeding voor affectieschade bij ernstig en blijvend letsel. Een bedrag van € 17.500 is redelijk. Dit gelet op de ellende die het slachtoffer en zijn partner meemaakten, aldus de advocaat.

Bij het hof geeft de advocaat van de benadeelde partij een nadere toelichting op de vordering en op een door de psychiater opgestelde rapport. Hieruit blijkt, aldus de advocaat, dat het slachtoffer een hersentrauma heeft opgelopen, met als gevolg geheugenproblemen, concentratieproblemen, vermoeidheid en prikkelbaarheid. Het slachtoffer kan niet werken. Dat heeft zijn weerslag op het leven van de partner. Daarnaast zorgde de partner van het slachtoffer acht maanden voor hem. Volgens de advocaat moet er nog een neuropsychologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit om de cognitieve stoornissen nader vast te steller. Dat onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. Voorts moet nog een revalidatietraject worden gestart. Vanwege een financiële kwestie startte dat traject nog niet. Vanwege diezelfde redenen is psychologische hulp ook (nog) niet mogelijk.

Welk verweer voert de verdachte

De advocaat van de verdachte voert aan dat affectieschade bedoeld is voor de echt schrijnende gevallen. Hiervan is sprake bij een functiestoornis van 70% of meer. Uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake is van 15-29% functieverlies bij het slachtoffer.

De advocaat van de verdachte wil niet de indruk wekken dat het letsel van het slachtoffer niet ernstig is, dat is het wel, maar niet ernstig genoeg om affectieschade toe te kunnen wijzen. Zij verzoekt daarom het hof om de vordering af te wijzen.

Het oordeel van het hof

Het hof oordeelt dat er – anders dan de rechtbank eerder – sprake er is van blijvend en ernstig letsel. Volgens het hof is vast komen te staan dat de aangever ernstig gewond is geraakt. Hij heeft een impressiefractuur van de schedel opgelopen, waardoor onmiddellijk ingrijpen nodig was. Aangever kon lange tijd niet werken. Dat behandelingen vanwege financiële beperkingen niet van de grond zijn gekomen en dat hij op eigen initiatief weer is gaan werken, doet daar niet aan af.

Het rapport van de psycholoog, samen met de blijvende functiestoornis maakt dat het hof oordeelt dat het letsel en de gevolgen daarvan zo ernstig zijn dat sprake is van een grote kentering of ingrijpende wijziging in het leven van het slachtoffer. Een vergoeding van de affectieschade is daarom – volgens het hof – op zijn plaats. Het hof wijst de vordering dan ook toe.

Verdachte is het niet eens met het oordeel van het hof. Hij gaat daarom in cassatie.

De procedure in cassatie

De Hoge Raad toetst als hoogste rechter niet de feiten. In cassatie beoordeelt de Hoge Raad alleen of het recht goed is toegepast en of het oordeel van het hof begrijpelijk is. In deze zaak gaat het eigenlijk op beide fronten mis.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt:

“Het hof heeft geen vaststellingen gedaan over de mate van de blijvende functiestoornis bij [slachtoffer] noch over de invloed van het letsel van [slachtoffer] op het leven van [benadeelde]. Het oordeel van het hof dat niettemin sprake is van ernstig en blijvend letsel is, in het licht van de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen, het door de raadsvrouw van de verdachte tegen de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gevoerde verweer en de inhoud van het rapport van psychiater Liesdek, niet zonder meer begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan over de (al dan niet blijvende) aard en ernst van de geconstateerde geheugenproblemen, concentratieproblemen, vermoeidheid en prikkelbaarheid bij [slachtoffer].”

Recht verkeerd toegepast 

Oftewel: de Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn werk niet goed heeft gedaan. Zoals hiervoor uiteengezet is voor toewijzing van de affectieschadevordering van een naaste nodig dat er of (i) sprake is van 70% blijvende functionele invaliditeit gehele persoon of (ii) van zodanig ernstig en blijvend letsel dat dit grote gevolgen heeft voor de naasten van het slachtoffer. Het hof heeft, aldus de Hoge Raad, niet vastgesteld wat de mate van de blijvende functiestoornis is (en of dit meer dan 70% gehele persoon was), maar ook niet wat de invloed van het letsel van het slachtoffer is op het leven van de benadeelde partij. In die zin past het hof het recht niet juist toe.

Oordeel onbegrijpelijk

Bovendien is het oordeel van het hof niet (zonder meer) begrijpelijk. Het hof oordeelt immers dat er sprake is van ernstig en blijvend letsel in de zin van de wet affectieschade, maar de argumenten die aan die beslissing ten grondslag worden gelegd kunnen dat oordeel volgens de Hoge Raad niet dragen. Bij die stand van zaken is het logisch dat de Hoge Raad het arrest casseert (= vernietigt). Vervolgens wijst de Raad de zaak terug naar het hof om de zaak opnieuw te beoordelen.

Wat is bijzonder aan deze uitspraak?

De Hoge Raad benadrukt in deze uitspraak dat er feitelijk twee routes zijn om een vordering van een naaste tot vergoeding van affectieschade toe te kunnen wijzen. Dat kan wanneer er sprake is van 70% blijvende functionele invaliditeit gehele persoon bij het slachtoffer. Dat kan echter ook wanneer het letsel zodanig ernstig en blijvend letsel is dat dit grote gevolgen heeft voor de naasten van het slachtoffer. In die gevallen is het verstandig om aanknoping  te zoeken bij de voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis. Het is dus zaak voor de benadeelde partij om in zijn vordering duidelijk te maken welke route hij kiest. Vervolgens zal hij deze keuze goed moeten onderbouwen. Daarna is het aan de rechter om deze keuze te toetsen en goed te motiveren waarom de vordering al dan niet wordt toegewezen.

Relatief geluk….

De benadeelde partij in deze zaak hebben het relatieve geluk dat de Hoge Raad de zaak niet zelf afdoet, maar terugwijst naar het hof. Dat stelt de benadeelde partij in de gelegenheid om haar vordering nader te onderbouwen. De eerste route zal niet lukken. Daarvoor is 70% blijvende functionele invaliditeit gehele persoon nodig. Aan de stellingen van de verdediging ontleen ik dat hier sprake was is van 15-29% blijvende functionele invaliditeit gehele persoon. Daarmee komt men niet eens in de buurt van de 70%.

Dan resteert route twee. Enkele van de overwegingen van het hof ten aanzien van het letsel van het slachtoffer schuren dicht aan tegen de in de parlementaire geschiedenis genoemde voorbeelden. Weet de benadeelde partij dit voldoende voor het voetlicht te brengen en neemt het hof dit voldoende gemotiveerd over, dan zou het hof zomaar weer tot hetzelfde oordeel kunnen komen. Lukt hen dit niet, dan is de kans groot dat het hof na verwijzing deze vordering afwijst. De tijd zal het leren.

Vragen?

Deze zaak laat zien dat het vorderen van letselschade, waaronder affectieschade, niet eenvoudig is. Hebt u letsel en wilt u uw schade verhalen op de daarvoor aansprakelijke? Neem dan geheel vrijblijvend contact met ons op!

Gepubliceerd op 22 december 2021 door: mr. E.W. (Edwin) Bosch