Na een echtscheiding of ontbinding van een geregistreerd partnerschap kan sprake zijn van een verplichting tot het betalen van partneralimentatie. De plicht tot het betalen van partneralimentatie is niet oneindig en kan op verschillende manieren tot een einde komen. Zo kan deze plicht onder andere eindigen door:
Deze laatste grond voor beëindiging van de partneralimentatieverplichting zal in dit blog centraal staan.
Een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap is vrij eenvoudig aan te tonen en wordt doorgaans ook niet ontkend door de alimentatiegerechtigde. Het samenwonen als ware zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren is echter een stuk lastiger aan te tonen. Dit vormt daardoor met regelmaat onderwerp van discussie. Dit blog verschaft meer duidelijkheid over de voorwaarden voor het criterium “samenwonen als ware zij gehuwd”, die ook gelden voor het “samenwonen als hadden zij hun partnerschap laten registreren”.
Wanneer exact aan het vereiste “samenwonen als ware zij gehuwd” is voldaan, is moeilijk te bepalen en heeft tot veel uitspraken van rechters geleid. De bewijslast ligt in deze gevallen aan de zijde van de alimentatieplichtige en dat levert vaak bewijsmoeilijkheden op. De ‘samenleving’ moet de kenmerken van een huwelijksverhouding dragen. De Hoge Raad heeft een aantal vereisten gesteld om de samenleving als ware gehuwd aan te kunnen nemen. Er moet in ieder geval sprake zijn van:
Een affectieve relatie brengt in beginsel met zich mee dat partners op gezette tijden samen activiteiten ondernemen. Naarmate de relatie langer duurt en duurzaam wordt, is de wederzijdse betrokkenheid op elkaars leven groter. Van belang is dat de levens van de partners met elkaar vervlochten zijn. Er moet sprake zijn van een bijzondere vorm van genegenheid of dat de een op zijn minst met de andere persoon zeer ingenomen is.
Een relatie van duurzame aard betekent dat de samenwonenden de intentie hebben om voor onbepaalde duur een bestendige relatie met elkaar te hebben. Als de samenwonenden hun intentie niet op een duurzame samenleving hebben gericht, maar op een tijdelijke, dan is geen sprake van samenwonen als ware zij gehuwd. Naarmate de relatie langer duurt, is de kans dat deze als duurzaam wordt beschouwd, groter.
In 2001 is het vereiste dat echtgenoten tijdens het huwelijk tot samenwoning verplicht zijn, uit de wet geschrapt. Dat heeft echter niet tot gevolg gehad dat ook voor art. 1:160 BW het samenwoningsvereiste is komen te vervallen.
“Voor de uitleg van artikel 1:160 BW dient aansluiting te worden gezocht bij de kenmerken van een als ‘normaal’ te beschouwen huwelijk. Een van die kenmerken is dat de echtgenoten met elkaar samenwonen.”
Dat kan betekenen dat de partners meestal samenzijn, dus (praktisch) dagelijks samenleven. Dat zij niet alle dagen van hun relatie tezamen op één plek zijn geweest, doet daaraan niet af. Een daadwerkelijke samenwoning is moeilijk aan te tonen. Een gezamenlijke inschrijving op een GBA-adres bij de gemeente kan een relevante factor zijn, maar dat hoeft niet bepalend te zijn.
Van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging is volgens de Hoge Raad slechts sprake van indien de samenwonenden in feite elk hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Hierbij kan ook betrokkenheid bij en contact met elkaars kinderen en ouders van belang zijn, of dat de partner meegaat naar familieaangelegenheden, gebruik maakt van de auto van de partner, samen op vakantie gaan en de boodschappen om en om betalen. Ook kan het uitmaken of de ene partner goederen voor de ander koopt. Als de alimentatieplichtige meerdere omstandigheden aantoont, hoeft niet per definitie sprake te zijn van een gemeenschappelijke bankrekening.
Bij een feitencomplex waarvan de leek zou denken “klip en klaar samenwoning”, slaagt de alimentatieplichtige toch in veel gevallen niet erin voldoende feiten te bewijzen om te concluderen dat sprake is van wederzijdse verzorging. Stel dat de partner nog een woning elders heeft of één van de partners tijdelijk bij de ander verblijft in afwachting van een eigen woonruimte of in verband met een operatie. Of nog lastiger: wanneer partijen de samenwoning erkennen, maar stellen ieder een eigen huishouding te voeren waarbij ze huur betalen. De jurisprudentie hierover is casuïstisch van aard en de rechter is streng.
In beginsel ligt de bewijslast bij de alimentatieplichtige. Het leveren van bewijs is voor de alimentatieplichtige natuurlijk buitengewoon lastig: het gaat om privéomstandigheden die zich grotendeels binnenshuis afspelen.
Het inschakelen van een recherchebureau of een privédetective kan een goede manier zijn voor de alimentatieplichtige om de bewijsvoering te ondersteunen. De kosten van een dergelijk onderzoek kunnen enorm hoog oplopen. Stelt de rechter samenwoning vast, dan is de kans aanzienlijk dat de alimentatiegerechtigde wordt veroordeeld in de kosten, maar dit is niet met zekerheid te zeggen, zo blijkt uit jurisprudentie. Mocht de alimentatieplichtige niet slagen in het leveren van bewijs van samenwoning, dan vindt uiteraard geen kostenveroordeling plaats.
Heeft u vragen over partneralimentatie? Wij kunnen u van op maat gemaakt advies voorzien:
Neem gerust contact op met een van onze familierechtadvocaten.