De afgelopen jaren zijn de regels omtrent de duur van de betaling van partneralimentatie een aantal keren gewijzigd. Kort en goed komt het erop neer dat deze termijn steeds verder is beperkt. Bij het einde van het huwelijk staat het partijen vrij om hiervan af te wijken.
Zo wordt er in de praktijk ook wel afstand gedaan van partneralimentatie. Het andere uiterste is het voorbeeld wat heeft geresulteerd in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober dit jaar. Wat speelde er?
Partijen waren op 19 december 1972 met elkaar getrouwd. Nadat hun huwelijk in november 2003 tot een einde is gekomen hebben partijen over de partneralimentatie het volgende afgesproken:
“De alimentatie zal worden voldaan gedurende de wettelijke periode van 12 jaren, doch zal nadien onverplicht levenslang worden voortgezet indien en zolang de inkomenspositie van de man en het saldo van zijn bezittingen en schulden zulks toelaten.”
Verder hebben partijen afgesproken dat ze afstand doen van het recht om door tussenkomst van de rechter wijziging te vragen van de alimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden.
16 jaar later in 2019 heeft de man al eerder geprocedeerd over de alimentatie. De man betaalde toen dus al vier jaar langer dan de wettelijke termijn. De rechtbank heeft toen bepaald dat de man € 2.488,08 per maand moet betalen aan de vrouw. Deze uitspraak is ook nog bekrachtigd door het gerechtshof Amsterdam.
In 2023 start de man dan een nieuwe procedure. Hij vindt dat de rechtbank de alimentatie per januari 2022 op nihil moet stellen. De vrouw is het hier niet mee eens en verzoekt de rechtbank te bepalen dat de alimentatie moet worden verhoogd met € 336,50 bruto per maand.
De man voert aan dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de laatste uitspraak. De inkomens van partijen zijn nu gelijk. Dus waarom zou hij dan nog een bedrag betalen? De man zegt verder dat wanneer hij de vastgestelde alimentatie moet betalen hij per saldo een negatief inkomen heeft.
De rechtbank geeft aan dat men afspraken over partneralimentatie kunnen wijzigen op grond van art. 1:401 BW. Partijen hebben echter in het convenant een niet-wijzigingsbeding overeengekomen. Wijziging is dan alleen nog maar mogelijk op grond van art. 1:159 lid 3 BW.
De rechtbank begrijpt uit de stelling van de man dat hij een beroep doet op dit artikel. In dit artikel is bepaald dat op verzoek van één van de partijen de overeenkomst door de rechter kan worden gewijzigd op grond van zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden. De man kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding moeten worden gehouden.
De wetgever heeft hierbij gedacht aan zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden. Er moet sprake zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Er gelden dan ook zeer zware eisen aan de stelplicht van de man.
De man heeft in de procedure wel gezegd dat er sprake is van een financiële wanverhouding maar de rechtbank heeft dit niet kunnen beoordelen. De man heeft namelijk geen inzage gegeven in zijn vermogen.
De verzochte aanvulling van de vrouw van € 336,50 kent men toe. Uit een eerdere uitspraak van de rechtbank blijkt dat het de bedoeling van partijen is geweest om de vrouw op hetzelfde bestedingsniveau van € 52.500 te houden.
Nu deze uitspraak vaststaat, gaat de rechtbank in 2023 hier ook van uit. De rechtbank realiseert zich dat dit onrechtmatig voelt voor de man. Het had echter op de weg van de man gelegen om te laten zien dat het saldo van zijn vermogen betaling van de alimentatie niet meer toelaten. Hij heeft dat echter niet gedaan.
Wanneer partijen bij een echtscheiding willen afwijken van de wettelijke bepalingen is het dus verstandig goed advies in te winnen. De consequenties kunnen groot zijn. Heeft u vragen over partneralimentatie, neem dan vrijblijvend contact op met één van onze familierecht advocaten op 0174 – 444 880.