Recent zagen wij op het nieuws dat een elfjarige jongen gewond raakte nadat hij gebeten werd door een hond. Volgens het nieuwsartikel van Hart van Nederland zat de hond opgesloten in zijn eigen bench. Op een gegeven moment wist de hond daar toch uit te komen en naar buiten te rennen. Daar liep de hond naar een speelveldje waar kinderen speelden. Het ging een tijd goed, totdat iemand de hond probeerde te pakken. Hier schrok de hond van. Daardoor begon de hond in het rond te bijten. Het jongetje werd vlak daarna gebeten. In dit blog gaan wij in op de letselschade door dieren.
Een dergelijk beet kan ernstige letselschade tot gevolg hebben. Maar hoe zit het eigenlijk met de aansprakelijkheid voor de letselschade die door een dier is toegebracht?
Dit wordt geregeld in artikel 6:179 BW. Hierin staat:
‘’De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.’’
De kern van dit artikel is dat wanneer een dier schade veroorzaakt, de bezitter van het dier aansprakelijk is voor de schade. Wie volgens de wet de bezitter is, is te vinden in artikel 3:107 BW. Hierin staat dat de bezitter degene is die het dier voor zichzelf houdt. Dit zal meestal tevens de eigenaar zijn en ook degene die het dier onderhoudt.
De aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW is niet gebaseerd op schuld of verwijtbaarheid. Maar op een bepaalde rol, hoedanigheid of kwaliteit. Indien iemand letselschade lijdt door een dier, dan is de bezitter hiervoor aansprakelijk. Dit ongeacht of hij daar zelf schuld aan heeft. Dat heet kwalitatieve aansprakelijkheid. Dit houdt in dat ook in de gevallen dat de bezitter er niets aan kan doen hij nog steeds kwalitatief aansprakelijk is. Als wij naar het genoemde nieuwsartikel kijken, kunnen wij dan ook concluderen dat de bezitter van de hond aansprakelijk is.
Een belangrijk punt om te concluderen dat de bezitter van het dier aansprakelijk is, is dat schade veroorzaakt moet zijn door een eigen gedraging van het dier. Het dier moet ‘in eigen energie’ hebben gehandeld. Dus niet in opdracht van zijn bezitter. De grondslag van de aansprakelijkheid is dus het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen.
Een situatie waar dit niet het geval is, is bijvoorbeeld als een paard handelt zoals de ruiter dat van hem verlangt en door dit handelen schade is ontstaan aan iemand anders. In dat geval zal de ruiter zelf aansprakelijk zijn voor zijn eigen gedraging. Artikel 6:179 BW is dan niet van toepassing.
Soms kan het lastig zijn om te weten of sprake is van eigen energie van het dier. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden heeft zich hierover uitgelaten. In deze zaak ging het om een gezin dat een huifkar met een pony had gehuurd. Dit voor een recreatieve tocht door Twente. Tijdens een keermanoeuvre met de huifkar begint de pony te galopperen. Hierdoor raakt de vrouw die naast het dier loopt gewond. De huifkar rijdt namelijk over haar heen. Het gerechtshof houdt de eigenaar van het paard aansprakelijk en overweegt dat er sprake is van toepasselijkheid van artikel 6:179 BW. Het gerechtshof oordeelt dat de pony, met de plotseling ingezette versnelling, niet als instrument handelde van degene die op de bok zat, maar autonoom, overeenkomstig haar eigen wil. De schade is dus volgens het Gerechtshof ontstaan door de eigen energie van het dier. Niet door een daartoe strekkend commando.
Er zijn twee uitzondering op de regel dat de bezitter van het dier aansprakelijk is op grond van 6:179 BW.
De eerste uitzondering is aan de orde wanneer het dier schade toebrengt in opdracht van zijn bezitter. Te denken valt aan de situatie dat iemand zonder goede reden zijn hond ophitst om iemand te bijten. In dat geval de bezitter persoonlijk aansprakelijk voor zijn eigen gedraging en niet voor de gedraging van het dier. Artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) is dan de grondslag voor de aansprakelijkheid in deze situatie.
De tweede uitzondering is wanneer het dier wordt gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander. In dat geval bepaalt artikel 6:181 BW dat degene die het bedrijf uitoefent kwalitatief aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door het dier. Een voorbeeld hiervan is de zaak van de Hoge Raad van 1 april 2011 (beter bekend als het Loretta-arrest). In deze zaak bepaalde de Hoge Raad dat een manegehouder die een paard van een ander (tegen betaling) traint de bedrijfsmatig gebruiker van dat paard is. Hierin is te zien dat de aansprakelijkheid voor letselschade door dieren dan van de bezitter van het paard naar de eigenaar van de manegehouder verschuift.
Is de bezitter van het dier minderjarig? Dan zijn de ouders als wettelijke vertegenwoordigers van het kind aansprakelijk. Dit is geregeld in artikel 6:183 BW:
Ter zake van aansprakelijkheid op grond van deze afdeling kan de aangesprokene geen beroep doen op zijn jeugdige leeftijd of geestelijke of lichamelijke tekortkoming.
Degene die het ouderlijk gezag of voogdij uitoefent over een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, is in zijn plaats uit de artikelen […] 179 voor de daar bedoelde zaken en dieren aansprakelijk, tenzij deze worden gebruikt in de uitoefening van een bedrijf.
Mijns inziens wordt de maatschappij goed beschermd tegen de gevaren van onberekenbare gedragingen van dieren, die voortvloeien uit de eigen energie van het dier.
De gespecialiseerde advocaten van VBS advocaten weten wat er voor nodig is om uw belangen adequaat te behartigen bij letselschade door dieren. Indien u met een dergelijke situatie geconfronteerd wordt en hierover vragen heeft, neem dan contact op met één van onze gespecialiseerde letselschade advocaten.