Als een slachtoffer van een ongeval letsel oploopt, dient hij veel informatie over zichzelf, zijn werk en zelfs privéleven te verstrekken aan de verzekeraar van de aansprakelijke. Dit is nodig voor de begroting van zijn letselschade. De vraag die telkens speelt is: hoe ver mag de verzekeraar gaan met vragen van informatie van het slachtoffer? En hoe ver mag de verzekeraar gaan als het slachtoffer niet alle informatie verstrekt? Wat gebeurt er als de verstrekte informatie volgens de verzekeraar inconsistent en tegenstrijdig is? Mag een verzekeraar in een dergelijke situatie een fraude-onderzoek starten jegens het slachtoffer? In deze blog wordt uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 november 2018 behandeld. De rechtbank oordeelde over de rechtmatigheid van het uitgevoerde fraude-onderzoek dat door de verzekeraar jegens het slachtoffer is gestart.
Het slachtoffer kwam, rijdend op een motor, in botsing met een personenauto. Als gevolg hiervan liep het slachtoffer letsel op. De verzekeraar van de auto erkende aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval. Ten tijde van het ongeval had het slachtoffer een eigen onderneming. Door het ongeval kon het slachtoffer niet werken. Als zelfstandige zonder inkomen leed het slachtoffer in korte tijd aanzienlijke schade.
Ter vaststelling van de omvang van de letselschade van het slachtoffer verzocht de verzekeraar om informatie. Naar aanleiding van de verstrekte informatie meent de verzekeraar dat er inconsistenties zijn. Voorts meent de verzekeraar dat de verstrekte informatie van het slachtoffer meer vragen opleverde dan antwoorden. De verzekeraar vermoedde fraude. In dit kader startte de verzekeraar een fraude-onderzoek. Het onderzoek bestond uit observatie van het slachtoffer. Het slachtoffer wist hier niets vanaf. De observatie duurde vijftien dagen.
Het slachtoffer meent dat dit onderzoek en het daaruit verkregen bewijs onrechtmatig is
Het slachtoffer verzoekt door middel van een deelgeschil dat de rechtbank voor recht verklaart dat het fraude-onderzoek onrechtmatig was. Voorts verzoekt het slachtoffer de rechtbank om te verklaren dat het bewijs uit het fraude-onderzoek niet mag meewegen bij de beoordeling van de letselschadezaak.
Het slachtoffer heeft de volgende argumenten:
‘’Omdat een persoonlijk onderzoek invloed kan hebben op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene moet de beslissing over het onderzoek, waaronder de te hanteren methode, gemotiveerd worden genomen. In ieder geval moet worden vastgelegd, door wie en op welke gronden het besluit genomen is’’
De verzekeraar voert het verweer dat het persoonlijk onderzoek niet onrechtmatig was:
Ten aanzien van het e-mailbericht van de verzekeraar met de motieven voor het fraude-onderzoek, oordeelt de rechter het volgende.De verzekeraar was niet duidelijk richting het slachtoffer. De verzekeraar maakte alleen een melding van inconsistenties/onregelmatigheden. De verzekeraar zei niets over onduidelijkheden over de fysieke klachten van het slachtoffer en diens restcapaciteit. Om die reden neemt de rechter aan dat de fysieke klachten en de restcapaciteit geen gronden zijn voor het starten van het fraude-onderzoek.
Bovendien is de rechter van oordeel dat de verzekeraar niet voldeed aan het vereiste van artikel 8.3 en 8.4 van de gedragscode. Dit artikel bepaalt:
‘’In de opdrachtverstrekking door de verzekeraar aan het onderzoeksbureau worden het doel en de aard van het onderzoek vastgelegd.’’
De verzekeraar heeft niet de opdrachtverstrekking overgelegd. Het slachtoffer en de rechtbank kunnen derhalve niet beoordelen of voldaan is aan het voorschrift van artikel 8.3 van de gedragscode.
Voorts is de rechter van oordeel dat de verzekeraar handelt in strijd met artikel 1.1 van de gedragscode. Daarin staat wanneer een persoonlijk onderzoek geoorloofd is. Dat zou hier zijn geweest indien dat onderzoek uitsluitsel kon geven bij het bepalen van een aanspraak op schadevergoeding. Daartoe is het gebruikte middel in dit geval echter evident ongeschikt. De rechter gaat ervan uit dat het onderzoek alleen diende om opheldering te krijgen over de vermeende inconsistenties en ontbrekende informatie. Door middel van de observaties worden de bedoelde inconsistenties niet opgehelderd. Ook de ontbrekende informatie krijgt de verzekeraar niet door middel van observaties.
De rechter oordeelt ook dat het ingestelde fraude-onderzoek niet aan het subsidiariteitsvereiste voldoet. De verzekeraar heeft aldus artikel 3 van de gedragscode geschonden. De gekozen methode was ongeschikt en leverde een onnodige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer op. De verzekeraar had de gewenste informatie op een aanzienlijk minder ingrijpende en doeltreffender manier kunnen verkrijgen. Zo had de verzekeraar bijvoorbeeld het slachtoffer kunnen interviewen. Ook had de verzekeraar de informatie bij derden kunnen inwinnen.
De rechter verklaart voor recht dat het fraude-onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd. Om die reden is het verkregen bewijs onrechtmatig. Voorts verklaart de rechter voor recht dat dit bewijs niet mag worden gebruikt bij de beoordeling van de letselschadezaak van het slachtoffer. Doorslaggevend acht de rechter daartoe dat de gedragscode is opgesteld door het Verbond van Verzekeraars. Dit betreft een verbond waartoe de betreffende verzekeraar in deze zaak ook behoort. Van deze verzekeraar mag derhalve worden verwacht dat zij zich houdt aan de gedragsregels.
Het is niet meer dan logisch dat een verzekeraar informatie nodig heeft om een letselschadeclaim te beoordelen. Het is ook begrijpelijk dat wanneer een verzekeraar inconsistenties constateert, zij behoefte heeft aan opheldering. Tegelijkertijd moet men niet uit het oog verliezen dat een slachtoffer recht heeft op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
In dit kader hebben verzekeraars zelf regels opgesteld waarin zij zich aan moeten houden bij een fraude-onderzoek. Mijns inziens is het dan ook niet vreemd dat een rechter consequenties verbindt bij schending van deze regels. Zeker als de schending door een verzekeraar plaatsvindt die aan de totstandkoming van deze regels heeft bijgedragen.
Wat deze uitspraak zo bijzonder maakt is dat deze rechter erg ver gaat in de consequenties die hij verbindt bij een schending van de gedragsregels. Deze rechter bepaalt namelijk dat het verkregen bewijs niet gebruikt mag worden bij de letselschadezaak van het slachtoffer. Dit terwijl uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter onrechtmatig verkregen bewijs vaak toelaat, omdat de waarheidsvinding zwaarder weegt. In dat geval zouden verzekeraars het onrechtmatig verkregen bewijs toch (met succes) tegen het slachtoffer gebruiken. Dat is alleen anders wanneer er sprake is van ‘bijkomende omstandigheden’.
Hebt u vragen over een geschil met een verzekeraar of over het verhalen van uw letselschade? Neem dan vrijblijvend contact met ons op!