Politie aansprakelijk gevolgen schietdrama Ridderhof

Geplaatst op 29 september 2019 door mr. A.J. (Anouk) Korff

Op 19 april 2011 schiet Tristan van der Vlis in en rond het winkelcentrum ‘de Ridderhof’ te Alphen aan den Rijn. Daarbij overlijden zes mensen en zestien mensen raken gewond. Uiteindelijk berooft Tristan zichzelf van het leven.

Wat ging aan de schietpartij vooraf?

In 2005 vraagt Tristan de korpschef van de politieregio Hollands Midden verlof voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Naar aanleiding van de aanvraag verricht men een antecedentenonderzoek. Uit dat onderzoek blijkt dat in februari en maart 2003 tegen Tristan een verdenking bestond wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen. De Officier van Justitie heeft de zaak destijds geseponeerd wegens geringe betrokkenheid van Tristan. Op grond hiervan weigerde de korpschef de aanvraag.

In 2006 wordt Tristan opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank verlengt deze machtiging tot 15 dagen. De Politieregio Hollands midden was niet op de hoogte van deze voortzetting. Tristan blijft na de opname onder behandeling bij de GGZ. Een jaar later, in 2007, wordt Tristan weer lid van de schietvereniging. Hij legt een verklaring omtrent gedrag over. De schietvereniging stuurt deze gegevens door naar de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie en Tristan ontvangt een licentie.

Het jaar daarop, in 2008, vraagt Tristan wederom een verlof aan voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Men verricht wederom een antecedentenonderzoek. Bij de beoordelaar blijft onbekend wat de reden was dat de aanvraag in 2005 geweigerd is. Ook de opname in psychiatrisch ziekenhuis blijft onbekend. Deze informatie betrekt de medewerker dan ook niet bij de beoordeling. De korpschef verleent in 2008 het verlof. In 2009 en 2010 verlengt de korpschef het verlof. In 2010 en 2011 koopt Tristan wapens en munitie.

Op 9 april 2011 dringt hij de Ridderhof binnen en schiet om zich heen.

De procedure

De slachtoffers en nabestaanden vorderen in de procedure van de Politie vergoeding van de schade als gevolg van het schietincident. Subsidiair vorderen zij een verklaring voor recht dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld. Dit door Tristan verlof te verlenen en dit verlof te verlengen. De grondslag van de vordering is dat ten onrechte niet alle feiten bij de beoordeling betrokken waren. Ook is de wetgeving niet restrictief toegepast. Daarnaast verzoekt een aantal slachtoffers dat de kring van gerechtigde (degene die een schadevergoeding krijgen) groter wordt dan het Gerechtshof bepaalde.

Het oordeel van de rechter

De rechtbank

De rechtbank wijst de vordering af. De Politie heeft wel onrechtmatig gehandeld door het verlof te verlenen. De norm die de Politie schond, strekt echter niet ter bescherming van de individuele vermogensbelangen van de slachtoffers. Zij maken dus geen aanspraak op een vergoeding.

Het Gerechtshof

Het hof is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en wijst de vordering deels toe. Hij oordeelt, voor zover relevant, dat:

“De Wet wapens en munitie (hierna: WWM) verbiedt burgers om vuurwapens voorhanden te hebben. Bij uitzondering kan daarvoor verlof worden verleend. Dat kan alleen als voldaan is aan de voorwaarden die art. 28 WWM noemt (…).”

Vrouwe justitia

© Edward Lich via Pixabay

“Daarnaast moet ingevolge art. 7 WWM het verlof worden geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van vuurwapens niet kan worden toevertrouwd of er reden is te vrezen dat er door de aanvrager misbruik zal worden gemaakt van de wapens. Wanneer er vrees voor misbruik van die wapens is, dan zal, zelfs indien er een redelijk belang is bij het bezit ervan, toch geen verlof mogen worden gegeven. De korpschef heeft daarbij geen beleidsvrijheid. (rov. 7.3)”

“Op basis van de beschikbare gegevens had de korpschef daarom het verlof moeten weigeren.”

“De geschonden norm strekt in dit geval tot bescherming van de burger in zijn individuele belang tegen de schadelijke gevolgen van het gebruik (misbruik) van een vuurwapen. De aard van deze norm brengt mee dat aan de voorzienbaarheid van de schade minder hoge eisen hoeven te worden gesteld. (rov. 9.5)”

De Politie is het niet eens met het oordeel van het Gerechtshof en stapt naar de Hoge Raad. Maar niet alleen de Politie is het oneens met het oordeel van het Gerechtshof. Ook een aantal slachtoffers stapt naar de Hoge Raad. Dit omdat zij het niet eens zijn met de kring van gerechtigde die aanspraak maakt op een vergoeding.

Hoge Raad

De Politie is het op drie punten niet eens met het oordeel van het Gerechtshof.

Geen relativiteitsvereiste (ex artikel 6:163 BW)

Allereerst menen zij dat er geen sprake is van relativiteitsvereiste. Zijn menen dat de norm die de korpschef schond, niet tot doel heeft om de burger in zijn individuele belang te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het gebruik van een vuurwapen. Het doel is slechts het maatschappelijk belang van een veilige samenleving dienen en in algemene zin de veiligheid van burgers en de samenleving bevorderen.

De Hoge Raad oordeelt dat men uitsluitend verlof verleent, verlengt en dat dit van kracht blijft indien is dat dit, gelet op de veiligheid, verantwoord is. De bestaansgrond van dit stringente stelsel ligt in de risico’s die zijn verbonden aan het voorhanden hebben van vuurwapens. De opgestelde regels beogen niet alleen de veiligheid van de samenleving in algemene zin te bevorderen. Ook moeten zij voorkomen dat individuele burgers het slachtoffer worden van onverantwoord vuurwapenbezit. Het verlenen van verlof op het moment dat duidelijk is of had moeten zijn dat dit onverantwoord was, is onrechtmatig.

Geen condicio sine qua non-verband (6:162 BW)

Het tweede argument van de Politie is dat het condicio sine qua non-verband tussen het verleende verlof en het schietincident ontbreekt. Dit omdat de schutter ook illegaal een wapen kon verkrijgen waardoor het incident ook kon plaatsvinden.

De Hoge Raad oordeelt, kort gezegd, dat dit standpunt door de Politie niet goed is onderbouwd.

Toerekening van letsel- en overlijdensschade (artikel 6:98 BW)

Is de Politie aansprakelijk?

Het derde argument van de Politie is dat de veroorzaakte materiële en immateriële letsel- en overlijdensschade niet toerekenbaar is.

De Hoge Raad oordeelt:

“Het hof heeft terecht geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of de schade overeenkomstig art. 6:98 BW aan Politieregio HM kan worden toegerekend, aan de voorzienbaarheid van de schade bij het verlenen van het verlof minder hoge eisen zijn te stellen, gelet op de aard van de door Politieregio HM geschonden norm. Die norm strekt immers ertoe schade door onverantwoord vuurwapenbezit te voorkomen, in beginsel ongeacht de wijze waarop deze in het concrete geval ontstaat. Dat betreft dus ook schade als gevolg van een schietincident als het onderhavige. De aard van de geschonden norm rechtvaardigt derhalve een ruime toerekening van schade.

Politieregio HM had in dit geval, naar de vaststelling van het hof, moeten onderkennen dat de schutter in 2003 betrokken is geweest bij het schieten met een luchtbuks op anderen en dat hij in 2006 vanwege suïcidegevaar in bewaring is gesteld op grond van de Wet Bopz. In het oordeel van het hof ligt besloten dat Politieregio HM rekening had te houden met de mogelijkheid dat de schutter leed aan een psychische stoornis. Politieregio HM had daarmee ook moeten onderkennen, naar het oordeel van het hof (rov. 9.6), dat bij de schutter mogelijk risico bestond van vuurwapengebruik tegen anderen. Dat betrof mede het risico van vuurwapengebruik gericht tegen meerdere personen.

Op grond van het hiervoor in 3.3.2 en 3.3.3 vermelde heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen oordelen dat de door de schutter bij het schietincident veroorzaakte materiële en immateriële letsel- en overlijdensschade aan Politieregio HM kan worden toegerekend. Dat oordeel heeft het hof voldoende gemotiveerd en is niet onbegrijpelijk. De klachten van onderdeel 3 lopen hierop stuk.”

 De Hoge Raad oordeelt dan ook dat de Politie de materiële en immateriële letsel- en overlijdensschade moet vergoeden.

Wie moeten schadeloos worden gesteld?

De Politie is dus aansprakelijk. Maar wie moet krijgt een schadevergoeding? Geldt dit alleen voor slachtoffers met letsel? Of geldt dit ook voor bijvoorbeeld winkeliers die door het schietincident schade hebben geleden? Ook daar oordeelt de Hoge Raad over. De Hoge Raad oordeelt dat:

“Het onderdeel is gegrond. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen, kan in zijn algemeenheid niet worden geoordeeld dat, indien Politieregio HM onrechtmatig jegens een benadeelde heeft gehandeld als hiervoor bedoeld in 3.1.6,

politie

© Gerd Altmann via Pixabay

andere door het schietincident veroorzaakte schade dan letsel- en overlijdensschade in het geheel niet aan Politieregio HM kan worden toegerekend. De door Politieregio HM geschonden norm strekt immers niet uitsluitend ter bescherming tegen letsel- en overlijdensschade, maar ook tegen andere schade door vuurwapengebruik. De enkele omstandigheid dat andere schade in haar algemeenheid minder ernstig is te achten dan letsel- en overlijdensschade, is onvoldoende om toerekening van die schade in het geheel niet gerechtvaardigd te achten. Dat neemt niet weg dat het wel mogelijk is om die schade op een andere grond niet toe te rekenen, bijvoorbeeld op de grond dat deze in een te ver verwijderd verband staat met de gedraging waarop de aansprakelijkheid berust of niet of minder voorzienbaar was. Daarop berust het oordeel van het hof evenwel niet.

[…] Opmerking verdient dat gelet op het hiervoor in 4.2.2 overwogene, in de schadestaatprocedure onder meer nog zal moeten worden beoordeeld of en in hoeverre het in dit geval gerechtvaardigd is om andere schade dan letsel- en overlijdensschade aan Politieregio HM toe te rekenen.”

Waarom is deze uitspraak bijzonder?

Na jaren procederen, komt er voor de slachtoffers en nabestaanden een definitief oordeel in deze trieste zaak. Gelukkig een positief oordeel waaruit blijk dat de Politie is  voor dit drama. Eveneens positief is dat de Hoge Raad een ruimere kring van gerechtigden hanteert dan het gerechtshof eerder heeft gedaan.

Gepubliceerd op 29 september 2019 door: mr. A.J. (Anouk) Korff