Een ongeluk komt te paard en gaat te voet. Een welbekend spreekwoord dat ziet op de mogelijk lange nasleep van een ongeval. Onlangs oordeelde de rechtbank Limburg in een zaak over de mate van eigen schuld bij letselschade veroorzaakt door een paard.
Op 18 juli 2021 waren twee zussen aan het paardrijden. Tijdens het galopperen, reed verzoekster schuin achter haar zus, toen het paard van de zus plotseling een trappende beweging naar achter maakte. Daarbij raakte het paard de knie van verzoekster. Verzoekster viel hierdoor en bekwam ernstig letsel: een verbrijzelde knie en een gebroken onderbeen.
In deze zaak spelen de twee wetsartikelen een rol.
Dat is ten eerste artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek dat ziet op de kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren. Dit artikel bepaalt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een eigen gedraging van het dier. Dit tenzij de aansprakelijkheid ontbreekt als de bezitter de gedraging van het dier wel in zijn macht zou hebben gehad.
Ten tweede speelt artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek hier een rol. Dit artikel bepaalt dat als de ontstane schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd wordt. Daarbij is van belang of en in hoeverre de benadeelde zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij verminderd naar evenredigheid met de mate waarin de benadeelde zelf heeft bijgedragen aan de schade. Tot slot, de billijkheid kan gezien de ernst van de gemaakte fout of andere omstandigheden een correctie op de schulddeling rechtvaardigen.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de zus op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is. ASR erkent daarom – namens de zus – de aansprakelijkheid.
ASR stelt echter ook dat verzoekster 50% eigen schuld heeft, omdat zij te dicht achter haar zus reed. Verzoekster is het hier niet mee eens. Verzoekster betwist dat zij te dicht op het voorste paard reed. Zij stelt dat zij de juiste afstand hield, namelijk 2 tot 2,5 meter. Doordat het paard van haar zus onverwacht inhield en een rare draai maakte, kon het haar raken, aldus verzoekster. Zij stelt dat zij deze beweging niet hoefde te verwachten. Ook betwist verzoekster dat zij tijdens het galopperen wilde inhalen of naast haar zus wilde rijden, zoals volgens ASR blijkt uit een eerdere verklaring van de zus. Volgens haar geen sprake van eigen schuld en is de zus volledig aansprakelijk voor de schade. Zij verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat haar zus (en ASR) hoofdelijk aansprakelijk zijn en de schade integraal dienen te vergoeden.
Mocht de rechtbank echter wel tot het oordeel komen dat sprake is van eigen schuld, dan stelt verzoekster dat gezien de aard en de ernst van het letsel een billijkheidscorrectie moet worden toegepast. Volgens haar medisch adviseur is sprake van 10% tot 22% blijvende invaliditeit, wat een correctie rechtvaardigt, aldus verzoekster. Ter onderbouwing verwijst verzoekster naar een vonnis van de rechtbank Overijssel. In dat vonnis was sprake van schedelhersenletsel na een trap van een paard, met onder andere blijvende cognitieve- en spraakproblemen. De rechtbank oordeelde in die zaak dat de ernst en gevolgen van het letsel een billijkheidscorrectie rechtvaardigden.
Volgens ASR blijkt de eigen schuld van verzoekster uit het feit dat het paard van de zus verzoekster heeft kunnen raken. Daarnaast bieden de omstandigheden van het geval volgens ASR géén aanleiding om een billijkheidscorrectie toe te passen. ASR stelt dat zij daarom slechts 50% van de schade dient te vergoeden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst ASR naar een arrest van het Gerechtshof Den Bosch en naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem. In die zaken oordeelde het Hof dat het te dicht op de voorganger rijden een schuldverdeling van 50% rechtvaardigt. Daar gaven de omstandigheden van het geval, waaronder respectievelijk het knieletsel en de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering, ook geen aanleiding om de billijkheidscorrectie toe te passen.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat partijen het eens zijn dat de zus op grond van artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank neemt dit daarom als vaststaand aan.
Vervolgens toetst de rechtbank of de zus (en daarmee ASR) de volledige schade dient te vergoeden. Volgens de rechtbank moet de berijder van het achterop galopperende paard een dusdanige afstand aanhouden dat het bij onverwachte bokkende en trappende bewegingen van het voorop galopperende paard niet geraakt kan worden. Doet de berijder van het achterop galopperende paard dat niet, dan is er onvoldoende afstand gehouden en is sprake van eigen schuld. Hierbij maakt de rechtbank de vergelijking met de regels die gelden voor voertuigen in het verkeer, waarbij de achterste bestuurder in staat dient te zijn om het voertuig op tijd tot stilstand te brengen. Doet de bestuurder dit niet, dan wordt aangenomen dat de achteroprijdende auto onvoldoende afstand hield.
Die analogie volgend stelt de rechtbank in dit geval vast dat verzoekster, als ervaren ruiter, onvoldoende afstand hield tussen haar paard en het paard van de zus. Hierdoor reed verzoekster volgens de rechtbank onvoldoende voorzichtig. De rechtbank concludeert daarom dat sprake is van 50% eigen schuld bij verzoekster.
Vervolgens komt de rechter toe aan de vraag of er aanleiding is voor een billijkheidscorrectie schadeverdeling. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om de correctie toe te passen. Hoewel verzoekster letsel opliep, is dit volgens de rechtbank niet van dezelfde ernst en aard als in andere gevallen waarin een billijkheidscorrectie wel werd toegepast. Ook geven de andere omstandigheden van het geval, zoals de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering bij de zus, geen reden voor de billijkheidscorrectie.
De rechtbank stelt daarmee een schulddeling van 50% vast. Dat betekent dat verzoekster 50% van haar schade zelf moet dragen.
Deze uitspraak geeft een inkijkje in de aspecten die aan de orde kunnen zijn bij letselschade veroorzaakt door een dier.
Opvallend in deze uitspraak is dat de rechter geen strikt onderscheid maakt tussen de twee verschillende fases. In de eerste fase wordt beoordeeld of de aangesprokene aansprakelijk is. Die vraag is een gesloten vraag, die feitelijk alleen met ‘ja’ en ‘nee’ beantwoord kan worden. Aansprakelijk is men of is men niet. Is aansprakelijkheid eenmaal vastgesteld, dan kan eigen schuld leiden tot een gedeeltelijke schade
De uitspraak bevestigt het welbekende spreekwoord. Na bijna twee jaar is pas duidelijkheid ontstaan over de schulddeling. Het is voor verzoekster te hopen dat de nasleep met betrekking tot het letsel beperkt is gebleven.
Hebt u hulp nodig bij het verhalen van uw letselschade? Neem dan contact met ons op!