De houding van de verzekeraar in de letselschaderegeling

Geplaatst op 2 februari 2022 door mr. E.W. (Edwin) Bosch

Over de wijze waarop verzekeraars letselschadezaken afhandelen is al jaren veel te doen. Zo komt het helaas vaak voor dat verzekeraars zich niet aan de door hen zelf ondertekende Gedragscode Behandeling Letselschade houden. Ook komt het in de dagelijkse praktijk veelvuldig voor dat verzekeraars juridisch onhoudbare standpunten innemen. Dit om niet tot uitkering over te hoeven gaan. Echter, concrete (financiële) gevolgen had dit voor verzekeraars vooralsnog niet.

Totdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in 2020 dat de wijze waarop een verzekeraar (Allianz) zich opstelde dermate onbegrijpelijk was, dat dit reden was om een hoger bedrag aan smartengeld toe te kennen aan het slachtoffer.

Dit arrest stond enige tijd op zichzelf. Maar, op 5 januari 2022 oordeelde de Rechtbank Den Haag op een soortgelijke wijze, opnieuw over de handelswijze van Allianz. Reden om hier in een blog kort bij stil te staan.

Wat speelde er?

verkeersongevalIn 2009 vond een verkeersongeval plaats. Kort gezegd kon de bestuurder van een auto een andere auto, die door toedoen van een vrachtwagen de controle over het stuur verloor, niet meer ontwijken. De bestuurder van de eerstgenoemde auto liep daarbij letsel op. Hij had onder meer nek- en (lage) rugpijn en ademhalingsproblemen. Ook ontstonden veel andere klachten, die zich laten samenvatten als ‘cognitieve problematiek’.

Allianz erkende de aansprakelijkheid voor het ongeval, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de vrachtwagen. Zij bevestigde daarmee de schade van de bestuurder van de Audi te gaan vergoeden. Echter, na ruim twaalf jaar (!) was de afhandeling van de letselschade nog altijd niet afgerond. Sterker, Allianz betaalde tot aan de procedure pas € 19.500,00, ondanks aanhoudende (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer.

Om toch een streep onder de zaak te kunnen zetten start Allianz vervolgens zelf een procedure.

Wat vinden partijen?

In de procedure verzoekt Allianz de rechtbank vast te stellen dat de schade van het slachtoffer niet hoger is dan € 35.500,00. Het slachtoffer is het daar, logischerwijs, niet mee eens. Zij meent dat haar schade ongeveer € 900.000,00 bedraagt. Dit omdat zij haar werk als interim-manager niet op het niveau van voor het ongeval kon, en nog altijd niet kan, uitvoeren.

Tijdens de procedure voert Allianz aan dat niet zeker is dat de nek- en rugklachten van het slachtoffer door het ongeval komen. Het slachtoffer zou voor het ongeval ook al dergelijke klachten hebben ervaren. Over de ademhalingsklachten voert Allianz aan dat dit ook kan komen door spanning door de veeleisende baan van het slachtoffer(!). Voorts plaatst Allianz kanttekeningen bij het rapport van een neuroloog. Dat rapport stelde een neuroloog in 2014 op, nadat Allianz en het slachtoffer (in samenspraak!) besloten het slachtoffer door een neuroloog te laten onderzoeken. Juist om te beoordelen of de nek- en rugklachten van het slachtoffer nu wel of niet door het ongeval kwamen. Deze kanttekeningen plaatst Allianz vervolgens, ondanks het feit dat Allianz tot aan de procedure het rapport wél als uitgangspunt nam voor haar oordeel over de causaliteitskwestie.

Het slachtoffer meent dat al haar klachten juist wel door het ongeval komen. Zij vraagt de rechtbank daarom om dat ook voor recht te verklaren.

Hoe oordeelt de rechtbank?

houding van de trainerende verzekeraarOmdat de partijen het eens waren over de inschakeling van de neuroloog maakt de rechtbank korte metten met de kanttekeningen die Allianz bij het rapport plaatst. In het verlengde daarvan oordeelt de rechtbank dat de nek- en rugklachten wel komen door het ongeval. Ook vindt de rechtbank dat het ongeval de ademhalingsklachten van het slachtoffer veroorzaakte. Voor het ongeval had het slachtoffer haar veeleisende baan namelijk ook al. En toen veroorzaakte dat ook geen ademhalingsklachten.

Voor de andere klachten vindt de rechtbank echter dat niet vast is komen te staan dat het ongeval deze veroorzaakte. Van aantoonbaar hersenletsel is namelijk geen sprake geweest. Dat zou volgens het slachtoffer wel de bron zou zijn van haar cognitieve klachten. Voor wat betreft haar hartklachten geldt dat de door het slachtoffer bezochte cardioloog geen verband met het ongeval zag. Dat oordeel neemt de rechtbank over.

Nadat de rechtbank heeft beoordeeld welke klachten door het ongeval zijn veroorzaakt, stelt de rechtbank zelf in een uitgebreide motivering de schade vast. Echter, om de omvang van dit blog enigszins te beperken zal hier niet bij worden stilgestaan.

De rechtbank laakt de opstelling van de verzekeraar

In het vonnis schilt de rechtbank een appeltje met de verzekeraar. Op de eerste plaats hekelt de rechtbank de harde opstelling van de verzekeraar:

“Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de harde opstelling van Allianz de zaak geen goed heeft gedaan. De rechtbank wijst er in dit verband op dat Allianz in deze procedure de bevindingen van [de neuroloog] uit 2014 opnieuw ter discussie stelde, terwijl deze in een eerder stadium voor partijen altijd als uitgangspunt hebben gegolden.”

De verzekeraar bezigt een onjuist criterium en wekt een onjuiste indruk

Voorts wijst de rechtbank er fijntjes op dat de verzekeraar opzettelijk een verkeerd criterium hanteert:

“Ook heeft Allianz er in deze procedure op gehamerd dat [gedaagde] “alles bezien een heel aardig inkomen heeft gehad”. Dat is, zoals de rechtbank […] overwoog, niet het relevante criterium voor het beoordelen van de causale schade en Allianz weet dat ook.’

Sterker nog, de rechtbank meent dat de verzekeraar een onjuiste indruk heeft willen wekken:

“Allianz heeft met haar opstelling naar het oordeel van de rechtbank de indruk willen wekken dat [gedaagde] probeert “een slaatje te slaan” uit het ongeval. Die indruk heeft de rechtbank bepaald niet.”

Het is de toon die de muziek maakt

Daarbij heeft de rechtbank niet alleen kritiek op Allianz zelf, maar ook op de door Allianz ingeschakelde hulppersonen:

Ook de door Allianz (en de door haar ingeschakelde deskundigen) gebruikte bewoordingen geven bepaald geen blijk van een welwillende houding. Zo heeft de medisch adviseur van Allianz in zijn eerste advies gesuggereerd dat Allianz haar erkenning van aansprakelijkheid zou moeten heroverwegen, omdat [gedaagde] zelf bovenop haar voorganger zou zijn gereden. Het beoordelen van juridische aansprakelijkheid behoort echter niet tot de taken van een medisch adviseur. Vervolgens zijn de opvolgend medisch adviseurs van Allianz keer op keer blijven herhalen dat [gedaagde] “achterop haar voorganger is gereden”, wat gelet op de feitelijke gang van zaken […] bepaald geen recht doet aan de feitelijke gang van zaken. Tot slot benoemt de door Allianz ingeschakelde rekenkundige de op verzoek van [gedaagde] opgestelde schadeberekening als “ridicuul”. Dit alles doet het schaderegelingsklimaat bepaald geen goed”.

Daar verbindt de rechtbank gevolgen aan

Gelet op al het voorgaande, en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vindt de rechtbank een vergoeding van € 12.500 passend in deze situatie.”

Allianz heeft allerlei niet steekhoudende argumenten aangevoerd waarom zij de schade van het slachtoffer niet zou hoeven te betalen. Zoals de rechtbank het treffend verwoordt, doet dit het schaderegelingsklimaat geen goed. Mede door de houding van de verzekeraar krijgt het slachtoffer, net zoals het Hof in 2020 oordeelde, een hogere smartengeldvergoeding.

Wat betekent deze uitspraak?

Het lijkt erop dat met deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag toch is bevestigd dat het moedwillig traineren van letselschaderegeling door verzekeraars kan worden gesanctioneerd.

De vraag dient alleen wel te worden gesteld of deze sanctionering enige zoden aan de dijk zet. Het slachtoffer verzocht immers om toewijzing van € 15.000,00, waar uiteindelijk € 12.500,00 werd toegekend. Ondanks de ‘bestraffing’ door de rechtbank. Hoewel sprake lijkt te zijn van een positieve ontwikkeling in de bestraffing van onwelwillende houdingen door verzekeraars, is het daarmee maar de vraag of die bestraffing op deze wijze wel zoden aan de dijk zet. Het gaat in de letselschade, zoals ook hier blijkt, immers vaak om grote bedragen.

Wanneer het voor verzekeraars winstgevend blijkt om zich over het geheel van alle zaken gezien – dus ook de zaken die niet bij de rechter eindigen – sceptisch op te stellen, is het maar de vraag of deze uitspraak het gewenste resultaat oplevert. Een sanctie van enkele duizenden euro’s – voor zover daarvan al sprake was – in één zaak, voor een houding die menig slachtoffer er in andere zaken voor zal doen kiezen om een wezenlijk lager bedrag als schadevergoeding te accepteren, zal voor de dagelijkse praktijk van de letselschade daarom naar alle waarschijnlijkheid weinig verschil maken.

Daarnaast moet worden vastgesteld dat de concrete voorbeelden die de rechtbank noemt over de houding van Allianz, vooral zien op de houding van Allianz tijdens de procedure. De rechtbank lijkt dan ook, in ieder geval ten dele, ook de advocaat van Allianz te willen bestraffen. En niet alleen Allianz zelf.

Hogere smartengeldvergoeding

Toch kan de uitspraak breder worden uitgelegd. Immers, de rechtbank bevestigt wel concreet dat het moedwillig traineren van letselschadedossiers door verzekeraars kan leiden tot een hogere smartengeldvergoeding voor het slachtoffer. Of dat nu door de verzekeraar zelf komt of door de door de verzekeraar ingeschakelde advocaat. Daarmee biedt deze uitspraak wel degelijk aanknopingspunten om (bepaalde ) verzekeraars concreet te wijzen op de mogelijke gevolgen van het op een bepaalde wijze afhandelen van dossiers. Zeker in combinatie met het eerdere arrest van het Hof. Enige ‘munitie’ lijkt de uitspraak daarmee toch te bieden.

Vragen?

Heeft u vragen over de hoogte van smartengeld? Of over de wijze waarop een verzekeraar zich in uw (al lopende) letselschadezaak opstelt? Neem dan vrijblijvend contact met ons op!

Gepubliceerd op 2 februari 2022 door: mr. E.W. (Edwin) Bosch