Een uitzendkracht was op 26 april 2022 via een uitzendbureau bij een bedrijf aan het werk als productieoperator. Tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden raakt de uitzendkracht gewond aan zijn linkerpink. Voor de door hem geleden letselschade stelt de uitzendkracht het inlenende bedrijf aansprakelijk. Die betwist aansprakelijk te zijn. Daarom start de uitzendkracht een deelgeschil letselschade bij de rechter. De uitzendkracht verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de inlener aansprakelijk is voor de geleden en te lijden materiële en immateriële letselschade door het bedrijfsongeval. Dit op grond van art. 7:658 lid 4 BW. Op 4 oktober 2023 oordeelde de Rechtbank Rotterdam over de aansprakelijkheid van de inlener.
De werknemer stelt zich op het standpunt dat de inlener de op hem rustende zorgplicht schond. Daarom is de inlener aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden letselschade.
De inlener betwist aansprakelijk te zijn. Volgens de inlener schond zij de op haar rustende zorgplicht zoals bedoeld in artikel 7:658 BW niet. Daarom meent zij dat zij de letselschade niet hoeft te vergoeden.
De inlener heeft de toedracht van het bedrijfsongeval nader toegelicht. Tijdens het productieproces komen losse componenten (ingrediënten) in een mengtrommel. Daaronder wordt een zogenoemde bunker geplaatst. De opening aan de bovenzijde van de bunker is voorzien van een deksel. Dit om te voorkomen dat productvreemde bestanddelen in de voedingsmiddelen terecht komen. Bij een correcte gang van zaken wordt de deksel van de lege bunker verwijderd voordat deze onder uitloop van de mengtrommel wordt geplaatst. Als de deksel niet wordt verwijderd, kan het product niet van de mengtrommel in de bunker stromen. Het komt af en toe voor dat de deksel van de bunker niet is verwijderd voordat de bunker onder de mengtrommel wordt geplaatst. Dat is wat gebeurde op de dag van het bedrijfsongeval.
Volgens de inlener zijn er op dat moment twee oplossingen mogelijk:
Op 26 april 2022 hebben twee collega’s van de uitzendkracht een heftruck gebruikt om de uitloop van de mengtrommel naar boven te forceren. De collega’s kunnen vervolgens met hun handen de deksel van de bunker wegduwen. Volgens de inlener heeft de uitzendkracht ongevraagd assistentie verleend aan de twee collega’s. Zij stonden niet in contact met de uitzendkracht. De collega die de heftruck bediende heeft niet gezien dat de uitzendkracht assistentie verleende. Hij liet de lepels van de heftruck zakken op het moment dat zijn andere collega aangaf dat de deksel was verwijderd en aangaf dat hij zijn handen had weggehaald. De uitzendkracht daarentegen had zijn hand nog tussen de menger en de bunker om het deksel verder te verplaatsen. Hierdoor raakte de pink van de uitzendkracht bekneld tussen de lepel van de vorkheftruck en de bunker.
De inlener stelt dat zij niet begrijpt hoe de twee collega’s de heftruck hebben gebruikt. Zij zouden de heftruck niet mogen gebruiken bij mengprocessen en zij beschikken beiden niet over een certificaat om de heftruck te mogen besturen. Het bedrijfsongeval zou zijn ontstaan door een opeenstapeling van verkeerde beslissingen van individuen, fouten in de communicatie tussen de uitzendkracht en zijn collega’s en onoplettendheid van alle drie de betrokken personen. Het gedrag van de collega’s van de uitzendkracht is lastig te voorkomen met handboeken en richtlijnen. Het kan redelijkerwijs van de inlener niet gevergd worden om richtlijnen te hebben die dergelijk onbestaanbaar onlogisch handelen specifiek verbieden.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de uitzendkracht letsel heeft opgelopen tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden bij de inlener. De vraag luidt echter of het bedrijf die als inlener gebruik maakt van de uitzendkracht aansprakelijk is voor de letselschade door het schenden van haar zorgplicht.
De rechtbank oordeelt dat de inlener de op haar rustende zorgplicht schond. Bovendien oordeelt de rechtbank dat bij naleving van de zorgplicht het bedrijfsongeval voorkomen had kunnen worden. Volgens de rechter stelt de inlener dat er twee oplossingen zijn als de deksel niet van de bunker is verwijderd. De inlener had een procedure voor het geval de deksel niet van de bunker is verwijderd schriftelijk vast moeten leggen. Zij had vervolgens haar werknemers daarvan op de hoogte moeten stellen. Als laatste had de inlener ook moeten toe zien op de naleving van de procedure.
Dat de procedures niet zijn geformaliseerd in een handboek, maar wel mondeling zijn gedeeld met de werknemers, is onvoldoende. Door de Nederlandse Arbeidsinspectie is onderzoek gedaan naar de toedracht van het bedrijfsongeval. De inlener gaf bij het onderzoek aan dat een procedure bestaat, maar dat deze niet is vastgelegd en onvoldoende is gecommuniceerd. Ook was er ten tijde van het bedrijfsongeval geen voorman aanwezig die toezicht hield. Nu er geen vastgelegde procedure voor het verwijderen van de deksel was, er ten tijde van het incident geen voorman aanwezig was toezicht te houden en de heftruck werd bestuurd door twee collega’s zonder certificaat, stelt de kantonrechter vast dat de inlener haar zorgplicht schond.
De rechtbank oordeelt dat de inlener de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden én dat bij naleving van de zorgplicht het bedrijfsongeval voorkomen kon worden. De conclusie luidt dat de inlener aansprakelijk is voor de letselschade die de uitzendkracht door het bedrijfsongeval heeft geleden en nog zal lijden. De door de uitzendkracht verzochte verklaring voor recht wordt toegewezen.
Deze uitspraak laat zien dat ook bedrijven die gebruik maken van uitzendkrachten aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die uitzendkrachten tijdens hun werkzaamheden oplopen. De zorgplicht uit artikel 7:658 BW geldt, op grond van lid 4 van dit artikel, voor zowel werkgevers als voor inlenende bedrijven.
Bij de invulling van de zorgplicht dient een (inlenende) werkgever procedures schriftelijk vast te leggen. Vervolgens moeten deze procedures voldoende worden gecommuniceerd. Als sluitstuk geldt dat de (inlenende) werkgever moet toezien op naleving van de procedure. In dit geval blijkt dit alles onvoldoende te zijn gedaan. De procedure is niet alleen niet vastgelegd, maar er was ook geen toezicht op de naleving van de procedure. De inlener erkende voorgaande in het onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie. De werkgever stelt dat niet van haar gevergd kan worden richtlijnen te hebben die dergelijk onbestaanbaar onlogisch handelen specifiek verbieden. Daarmee miskent de inlener zijn positie. Het gaat niet om een verbod van “onbestaanbaar onlogisch handelen”, maar om het vastleggen hoe de werkzaamheden wel verricht moeten worden.
Daarnaast moet worden bedacht dat, zelfs al zou de uitzendkracht onverstandig hebben gehandeld, dit niet tot eigen schuld leidt. Uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad blijkt immers dat een beroep op eigen schuld alleen mogelijk is bij opzet of bij aan opzet grenzende roekeloosheid. Gesteld noch gebleken is dat daarvan hier sprake was.