Voorschot op letselschade in kort geding?

Geplaatst op 5 oktober 2023 door mr. E.W. (Edwin) Bosch

Veel letselschadeslachtoffers zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de wederpartij te betalen voorschotten. Maar wat nu als die verzekeraar meent dat er geen schade meer is en daarom geen voorschotten meer betaald? Wat er dan mogelijk is bespreek ik onderstaand naar aanleiding van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 september 2023.

Wat speelde er?

In juni 2019 vond er een verkeersongeval plaats. De bestuurder van een auto reed de bestuurder van een scooter aan. Direct na het ongeval is geconstateerd dat het slachtoffer zijn linker bovenbeen had gebroken. Het slachtoffer is aan dit been geopereerd. Tijdens de operatie is er een pin in zijn been geplaatst. Verder meldde het slachtoffer na het ongeval dat hij last heeft van zijn linkerschouder, ook daaraan is hij geopereerd.

De aansprakelijkheid waartoe de auto in het verkeer aanleiding kon geven was verzekerd bij Nationale-Nederlanden.  De verzekeraar erkende de aansprakelijkheid van haar verzekerde. Daarmee stond de schadevergoedingsplicht vast.

Tijdens de mondelinge behandeling van een deelgeschil in juni 2021 spraken partijen af dat Nationale-Nederlanden € 40.000 zou betalen aan het slachtoffer voor de schade door het verlies van arbeidsvermogen tot en met januari 2022. Vanaf februari 2022 betaalde Nationale-Nederlanden aan het slachtoffer tenminste € 1.300 per maand. Dit als voorschot op de schade door het verlies van arbeidsvermogen.

Kennelijk ontstaat er discussie over de vraag of het slachtoffer vier jaar na het ongeval nog arbeidsongeschikt is door het ongeval. Gelet op de discussie besluit de verzekeraar om het betalen van voorschotten stop te zetten. Daardoor komt het slachtoffer financieel in de problemen. Hij start een kort geding bij de rechtbank.

Wat stelt het slachtoffer?

Het slachtoffer vordert bij de voorzieningenrechter onder meer dat Nationale-Nederlanden wordt veroordeeld om (opnieuw) maandelijkse voorschotten te betalen op de schade door het verlies van arbeidsvermogen. Dit tot het moment waarop het schaderegelingstraject is beëindigd, dan wel tot een door de rechter te bepalen moment. Dit voorschot zou tenminste € 1.800 per maand moeten zijn, dan wel een door de rechter te bepalen bedrag.

Het hogere bedrag per maand is gerechtvaardigd, omdat de eerder betaalde € 1.300 per maand was gebaseerd op het inkomen van het slachtoffer in 2020. Inmiddels is het slachtoffer ouder. Zou hij geen ongeval hebben doorgemaakt dan zou hij door zijn leeftijd een hoger minimumloon ontvangen. Daarnaast wijst het slachtoffer op de recente inflatie, die ook rechtvaardigt dat het voorschotbedrag naar boven wordt bijgesteld.

Het slachtoffer wijst er verder op dat de verzekeraar op grond van de wet en de Gedragscode Behandeling Letselschade gehouden is tot een zorgvuldige schadeafwikkeling. Daarnaast dient de verzekeraar erop toe te zien dat zij de erkende en door het slachtoffer geleden schade tijdig vergoedt. De verplichting om de schade tijdig te vergoeden mag volgens de Gedragscode Behandeling Letselschade niet worden gebonden aan voorwaarden. Bovendien zijn de voorwaarden die Nationale-Nederlanden stelt, waarover hieronder meer, onredelijk.

Wat stelt de aansprakelijkheidsverzekeraar?

Nationale-Nederlanden stelt in het kort geding dat het slachtoffer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vier jaar na het ongeval nog steeds arbeidsongeschikt is door het ongeval. Op basis van de adviezen van haar medisch adviseur meent Nationale-Nederlanden dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en het feit dat het slachtoffer niet werkt. Desondanks is Nationale-Nederlanden bereid om voorschotten te betalen. Daaraan stelt zij wel de voorwaarde dat een orthopedisch deskundigenonderzoek gevolgd door een arbeidsdeskundige beoordeling in gang wordt gezet. Het slachtoffer weigert echter aan deze onderzoeken mee te werken. Nationale-Nederlanden meent dat zij, gezien die weigering, terecht is gestopt met het betalen van voorschotten op de schade door het verlies van arbeidsvermogen.

Door het slachtoffer is een rapport overgelegd, waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is. Nationale-Nederlanden stelt echter dat nu dit rapport in opdracht van de gemeente Amsterdam is opgesteld ten behoeve van de verstrekking van een uitkering op grond van de Participatiewet, dit rapport niet richtinggevend is voor de begroting van de letselschade.

Als laatste stelt Nationale-Nederlanden dat nu het slachtoffer een voorschot wil op de schade door het verlies van arbeidsvermogen er sprake is van een restitutierisico. Als blijkt dat de arbeidsongeschiktheid (zo daar al sprake van is) inderdaad, zoals door Nationale-Nederlanden gesteld, niet door het ongeval komt, dan zou het slachtoffer het teveel betaalde moeten terugbetalen. Er is een reëel risico dat hij dit dan niet kan.

Hoe oordeelt de rechter?

De voorzieningenrechter loopt in zijn vonnis de diverse verweren van Nationale-Nederlanden langs.

Het restitutierisico

De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de zaak voorop dat de vordering van het slachtoffer strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk is. Bovendien moet voldoende aannemelijk zijn dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter rekening houden met het risico dat een voorschot niet terugbetaald kan worden als de veroordeling later geen standhoudt.

De schade door het verlies van arbeidsvermogen

De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens de vordering. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het slachtoffer in juni 2019 is aangereden. Pas in mei 2023 is geconstateerd dat hij twee gebroken ruggenwervels heeft. Uit de door Nationale-Nederlanden verstrekte informatie blijkt dat haar medisch adviseur van oordeel is dat dit rugletsel waarschijnlijk door het ongeval komt. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat deze twee breuken nog niet zijn geheeld.

De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat gelet op het werk dat het slachtoffer deed (het bezorgen van maaltijden op een scooter) aannemelijk is dat hij dit werk met twee gebroken ruggenwervels niet kan uitvoeren. Uit het overgelegde rapport dat in opdracht van de gemeente werd opgesteld blijkt dat het slachtoffer niet kan werken. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat van het slachtoffer ook niet kan worden verwacht dat hij (tijdelijk) ander werk gaat doen. Daarmee is de schade een gegeven.

Het verdere regelingstraject

schaderegelaarDe voorzieningenrechter schrijft in zijn vonnis dat ter zitting is gebleken dat partijen het in hoofdlijnen eens zijn over de stappen die nog genomen moeten worden. Eerst moet een orthopedisch onderzoek plaatsvinden. Daarna moet door een arbeidsdeskundige worden bekeken of en in welke mate het slachtoffer arbeidsongeschikt is door het ongeval. Partijen hebben aangegeven dat zij verwachten dat dit traject nog zo’n zes tot negen maanden in beslag neemt.

Mocht Nationale-Nederlanden de voorschotbetalingen stoppen?

De voorzieningenrechter oordeelt dat nu de onderzoeken nog niet zijn afgerond Nationale-Nederlanden nog niet mocht stoppen met het betalen van voorschotten. De voorzieningenrechter bepaalt dat de verzekeraar in ieder geval tot en met maart 2024 voorschotten dient te betalen op de schade door het verlies van arbeidsvermogen. Weliswaar heeft de verzekeraar eerder € 1.300 per maand betaalt als voorschot, maar door de inflatie is het dagelijks leven (een stuk) duurder geworden. Daarom veroordeelt de voorzieningenrechter Nationale-Nederlanden tot betaling van een nader voorschot van € 1.500 per maand.

Terug naar het restitutierisico

Zoals hiervoor al geschetst moet de voorzieningenrechter rekening houden met het risico dat een voorschot dat in kort geding is toegewezen terugbetaald moet worden en dit dan niet kan. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit risico aanwezig is. Dat leidt echter niet tot afwijzing van de vordering. Dat zou er namelijk op neerkomen dat het slachtoffer de komende maanden niet voldoende inkomen heeft om van rond te komen. De periode van bevoorschotting is volgens de voorzieningenrechter beperkt. Daarom weegt het restitutierisico niet op tegen het belang van het slachtoffer. Daarom wijst de voorzieningenrechter de vordering toe, maar beperkt het bedrag tot € 1.500 per maand en de looptijd tot en met maart 2024.

Waarom is dit vonnis interessant?

Nogal eens is een letselschadeslachtoffer voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de wederpartij te betalen voorschotten. Dat gold ook in deze zaak. Deze zaak toont aan dat een verzekeraar niet lichtvaardig de bevoorschotting mag stoppen. Ook niet als hij meent dat er geen causaal verband is tussen de arbeidsongeschikt en het ongeval, maar er nog nader onderzoek (hier een orthopedische expertise en een arbeidsdeskundige onderzoek) noodzakelijk is.

Voorts toont deze zaak aan dat als een aansprakelijkheidsverzekeraar wel (te) lichtvaardig de betaling van voorschotten stopzet, dat een kort geding een probaat middel kan zijn om het doorbetalen van een voorschot op de schade door het verlies van arbeidsvermogen af te dwingen. In ieder geval voor de periode waarin nader onderzoek aangewezen is.

Als laatste toont dit vonnis aan dat de voorzieningenrechter oog heeft gehad voor het feit dat door de inflatie het leven een stuk duurder is geworden. Die inflatie kan worden verdisconteerd in de hoogte van het te betalen voorschot op de schade door het verlies van arbeidsvermogen.

Hebt u vragen over het verhalen van letselschade? Of zoekt u een enthousiaste en gedreven letselschadeadvocaat om u bij te staan? Neem dan vrijblijvend contact met ons op!

Gepubliceerd op 5 oktober 2023 door: mr. E.W. (Edwin) Bosch